AIbert Metselaar blijft speuren naar oorlogsmisdadigers

■ Hoogeveen – De oorlogsjaren in en rond Hollandscheveld blijven een
schier onuitput­telijke inspiratiebron voor de Hoogeveense amateurhistoricus
Albert Metselaar. Na Auke Pattist gaat hij nu zijn vizier richten op andere SS’ers
die er huis hielden.

Metselaar wil in zijn geschiedschrijving een zo volledig
mogelijk beeld schetsen. Zoveel moge­lijk betrokkenen moeten daarom aan de tand
worden gevoeld. Met dit doel benaderde hij Pat­tist waarna een uitvoerige
briefwisseling ont­stond. Dezelfde weg wil de historicus bewande­len met SS’ers
als Hoogendam en Robbertsen, die in Hoogeveen en omgeving huis hielden. Deze
mannen hebben evenveel, zo niet meer op hun kerfstok. Met een volgend onderzoek
wil Metselaar het verhaal completeren. „Hoogen­dam was groffer dan Pattist.
Robbertsen was ook minstens zo erg. Hij werkte achter de schermen en sloop als
een eenzame wolf door het gebied. Hij heeft gevangen gezeten, maar de vraag is
waar hij nu zit. Misschien kan ik via familie in contact met hem komen.”

Deze nieuwe taak betekent niet dat
Metselaar het hoofdstuk Pattist heeft afgesloten. Zijn boek­je ’Op de drempel
van de hel’ is verstuurd naar Oviedo, de woonplaats van Pattist. „Ik ben be­nieuwd
naar zijn reactie.”

Bijval

De laatste, geruchtmakende publikatie van Metselaar heeft
hem veel bijval opgeleverd. „Over het algemeen vinden de mensen die de oorlog
hebben meegemaakt dat het goed is dat er aandacht aan wordt besteed. Weliswaar
zijn het gruweldaden en is het niet prettig om er aan herinnerd te worden, maar
toch heeft die her­nieuwde belangstelling ook te maken met het
rechtvaardigheidsgevoel. ’Hoe is het mogelijk dat zo’n schurk in het Spaanse
zonnetje van zijn oude dag kan genieten’ is een van de vragen die door dit
alles wordt gesteld.”

Eén antwoord stamt uit 1983, toen de uitlevering van
Pattist mislukte. Naar de exacte oorzaak blijft het gissen. „Juridische
vormfouten en be­wuste chantage van invloedrijke fascistische machten binnen de
toenmalige Spaanse samen­leving”, denkt Metselaar.

Hij gelooft, in tegenstelling tot de officier van justitie
voor oorlogsmisdaden mr. P. Brilman, niet dat de juridische mogelijkheden voor
uitle­vering vanPattist zijn uitgeput. De biografie van de oorlogsmisdadiger
vertoont volgens hem hia­ten. Zo is het onduidelijk wat Pattist precies in de
eerste oorlogsjaren heeft gedaan. Metselaar denkt hierbij met name aan de tijd
die Pattist doorbracht in Slovenië en zijn werkzaamheden als politieagent in
Amsterdam. Zijn peloton hield razzia’s en was verantwoordelijk voor de
deportatie van 2200 joden. „Pattist is veroor­deeld als Waffen-SS’er, voor zijn
wandaden te­gen het eind van de oorlog. Op basis van nieuw onderzoek moet een
nieuw proces mogelijk zijn. Maar dan moeten eerst zaken hard worden ge­maakt.
In Slovenië, of hier in Nederland door justitie.”

„Pattist is slim en kei- en keihard. Hij is nog steeds vrij
man door zijn ondervragers ogen­schijnlijk ter wille te zijn. Dat deed hij
toen, vlak na de oorlog, maar dezelfde tactiek volgt hij tot op de dag van
vandaag. Uitgebreid antwoorden op vragen, zodat het lijkt alsof hij volop mee­werkt.
Maar tegelijkertijd verzwijgt hij de voor hem minder prettige episodes.”