Albert ten Heuvel en de grote vergissing. H. C. 21-12-2007
Albert ten Heuvel en de grote vergissing. H. C. 21-12-2007
Bekiek het maor Aflevering 479
Albert ten heuvel en de grote vergissing
Hoogeveen werd gesticht op 20 december 1825, is ons tientallen jaren verteld. Vandaag gaan we in ‘bekiek het maor’ In op de vraag hoe het gekomen is dat dit zo scherp werd gesteld, wat men daarmee bedoelde, en vooral ook hoe de historicus die dit uitdacht daar op terug gekomen is. Het was namelijk heel lang niet gebruikelijk om dit zo scherp te stellen, en zeker niet om het te stellen op 1625. De boodschap is namelijk pas gelanceerd in 1924 en was het werk van Albert ten Heuvel.
Albert ten heuvel werd geboren op 23 april 1880 in Alteveer, onder Zuidwolde. Zijn vader was landbouwer. Hij was al vroeg astmatisch, met gevolg dat hij niet in staat was om het stoffige, van stuifmeel beladen boerenwerk te verrichten. Alvert werd schoolmeester. Als nazaat van de ten heuvels van Ten Arlo was hij zich ervan bewust dat de familie geschiedenis had gemaakt en ooit grote stukken van de latere gemeente Hoogeveen onder beheer had. Het ging bij Albert verder dan interesse. Hoe vroeg hij al met feitelijk onderzoek bezig was, blijkt wel uit de Nieuwe Drentsche volksalmanak van 1904. Daarin werd een artikel van zijn hand gepubliceerd over “De kleine-praamschipper uit de zuidelijke veenstreken”, dat hij ondertekende als Albert ten Heuvel jr. met het jaartal 1900. Hij was 20 toen hij het artikel schreef. Het vleef niet bij dat schippersartikel. Albert probeerde bronnen in te zien, die normaal gesloten zouden blijven. In 1906 lukte het hem om een oud register over de registratie van de tienden in te zien, ter beschikking gesteld door Jhr. Johan Hora van Holthe tot Echten (1854-1918) Voor de rest bleef ook voor hem het archief van de Van Echtens en de compagnie gesloten.
Op 27 maart 1924 werd Albert ten heuvel met zijn gezin uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de gemeente Hoogeveen, vanwege hun vertrek naar de gemeente ’s Gravenhage. Ze woonden in Loosduinen, waar Albert hoofdonderwijzer was. Het was een vertrek om gezondheidsredenen. De zeelucht deed zijn astma goed. Loosduinen was de plaats waar hij zijn hoofdwerk schreef, zijn nooit gepubliceerde boek over de geschiedenis van Hoogeveen. Hij bleef voor de Hoogeveners van zijn tijd ook op afstand in beeld als de man die zoveel wist van hun plaats.
In 1924 werd er in Hoogeveen een stevige discussie gevoerd over de vraag wanneer Hoogeveen gesticht was, en of men – bij gebrek aan meer duidelijkheid – nu de datum van het contract van 1625 (de veenruil met Zuidwolde) of die van de oprichting van de Compagnie van de 5000 Morgen moest gebruiken, 1631. In 1924 schreef Albert ten Heuvel daarover:
‘In antwoord op de vraag van B (= Jan Bork) betreffende de stichtingstjid van Hoogeveen, meen ik op de volgende te mogen wijzen. Reeds in 13de februari 1628 verzocht de stichter der kolonie Echtens Hoogeveen (Jhr. Roelof van Echten) aan de Ridderschap en Eigenerfden van Drenthe om op het Hoogeveen een predikant aan te willen stellen. Hieruit blijkt dus, dat nog geen drie jaar na de overdracht van de venen hier een groot aantal kolonisten zich gevestigd had. Volledigheidshalve vermelden we er bij, dat dit verzoek voorlopig niet werd ingewilligd. De redenen werden niet opgegeven, maar kunnen en zullen wel geweest zijn, het aantal bewoners, naar het oordeel althans van Ridderschap en Eigenerden (Joosting; Dr. Plakkaatboek, blz.384).
Vijf jaar later vroeg Jhr. Van Echten om een schoolmeester. Ook dit verzoek werd niet toegestaan, maar de term voorlopig’ wordt hier gemist. De eerste tapper had zich intussen in 1631 op het Hoogeveen gevestigd (als boven, blz 392). Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, menen wij, dat de stichting van Hoogeveen op plm. 1625 moet gesteld worden.
Loosduinen A. Ten heuvel.
Albert ten Heuvel kende de akten van 1625 en 1631, maar zag die niet als hoofdzaak bij de discussie welk jaar als stichtingsjaar in acht genomen diende te worden. Het ging hem niet om veenoverdrachten of oprichting van een compagnie. Hij was namelijk op zoek naar het moment waarop de plaats, de kolonie, het dorp, vorm kreeg. Hij negeerde hierbij als stichtingmoment de veenruil van 1625, de aankoop van de ondergrond van 1630 en het stichten van de compagnie van de 5000 Morgen in 1631. Door het contract van 1625 niet als uitgangspunt te nemen, maar de vraag wanneer er mensen woonden, sloot hij aan bij wat in de 17e eeuw algemeen gebruikelijk was om met ‘stichten’ uit te drukken. Het ‘stichten’ van een plaats, was het bewust vorm geven van een kolonie, een dorp of nederzetting, het tot stand brengen van de huizen en vorm geven aan de samenleving van de bewoners daarvan.
In juli 1924 had Albert ten Heuvel nog geen concrete informatie over het stichten van de plaats Hoogeveen. Er moest een keus worden gemaakt, op basis van een inschatting. Ten heuvel beriep zich daarbij bij gebrek aan concrete informatie uit de archieven van het Huis te Echten en de Compagnie op gedrukte stukken, waarbij het ‘Drents plakkaarboek’(een verzameling gedrukte besluiten en verordeningen) de leidraad werd. Wat lezen we daarin op de aangegeven bladzijde, in een notitie van 12 februari 1628?
‘Geproponeert synde by den edelen ervenfesten jor. Roloff van Echten tot Echten, dat vermidts het aensteecken van de veenen ende culture van de landen omtrent Echten verscheidene huijssgesinden sich aldaer hebben geset, ende apparentie iss dat deselve van tydt tot tydt meer ende meer sullen aenwassen; aldaeromwel noedlich waere, naerdien de plaetse wat verre ontlegyn iss van Suidtwolde ende Ruine ende dat men oeck by winderstijdt daer niet wel coermen can, datter een predicant mochte beroepen werden om de ingesetenen in Goedes Wordt t’onderrichten, maer alsoe het in de macht van de particulieren niet en iss denselven te salariseeren, versochte datter een eerlicke subsidie tot onderhoudinge van een predicant mochte worden geaccordeert uijth de giestlicke goederen. Ridderschap ende Eijgenerffden. Tselve in deliberatie genoemen hebbende, vinden haer voeralsnoch beswaert by deze conjunture van tyden hierin te consenteerden, houdende het versoeck in surseantie tot naerdere ende betere gelegenheit.’
Het is een afschrift van een originele resolutie. Er is inderdaad sprake van verscheidene huisgezinnen die al op veen wonen, er is spreake van de verwachting dat er nog veel meer zouden komen, maar er is tevens sprake van huisgezinnen ömtrent Echten”. In die dagen was er nog geen sprake van turfgraven op het Hoogeveen. Het gaat om turfgraverij in het Westerveen. Waarvoor Roelof van Echten I een kolonie heeft gesticht bij de ossehaar. Dat blijkt uit een verklaring van enkele turfgravers die daar zelf in die dagen al woonden. Op 27 maart 1680 verklaarden Geert Heermens, Roelof Bartels, Roelof Corneles, Jan Machiels, Hendrijck Jans, Claes Jans en Koop Jans dat de Ossehaar voorheen de Osseweide werd genoemd, en dat daar ongeveer 50 jaar geleden een kolonie was ontstaan. In deze hoek van de marke van Echten had Roelof van Echten ‘verscheidene kleine woningen, barakken of hutten’, laten timmeren. Dit was gedaan om arbeiders onderdak te kunnen bieden, die werkzaam waren aan de ‘schipvaart naar Meppel’, zo vertelden ze, en voor de Heer van Echten turf af steken in het Lageveen.
De aangehaalde notitie over een tapper heeft betrekking op het verkrijgen van rechten voor een tapper, terwijl die tapper zelf er nog niet was.
Het was een optie voor de toekomst. Albert ten Heuvel besefte dit nog niet in 1924. Hij werd misleid door de bevolkingsgroei in de marke van Echten, en het door Roelof van Echten gestichte veenkoloniale dorp Ossehaar, waarover in Ten heuvels dagen helemaal niet bekend was.
De informatie lag in het gesloten archief van de Van Holthe tot Echtens. Omdat er in 1628 al een groot aantal kolonisten in Hoogeveen moesten wonen of verwacht werd te komen wonen, moest het dorp wel gesticht zijn omstreeks 1625, was Ten Heuvels redenering. Als het dorp Hoogeveen in deze gedachtegang rond 1625 als uitgangpunt te nemen voor het stichten van Hoogeveen, want andere vastigheden had men niet in dat jaar. Dat was Ten heuvels visie op 5 juli 1924.
Enige tijd daarna kwam Albert ten Heuvel via omwegen in bezit van informatie over de aankoop van veenland in 1631. Dat werd de 33 morgen genoemd. Hij tekende voor zichzelf een kaart uit, om aan te kunnen geven waar dit veenland precies gelegen moest hebben. Hij kwam tot de opvallende conclusie dat dit veenland precies lag rond de zuidkant van de huidige Hoofdstraat. In 1631 werd een stuk veenland toegevoegd aan de gebieden van wat de compagnie van de 5000 Morgen zou gaan worden, waarop het dorp Hoogeveen zou ontstaan. Dat hield concreet in dat het dorp Hoogeveen er voor 1631 niet geweest kon zijn. Het dorp was van na 1631!.
Albert ten Heuvel had meer motieven om zijn mening te herzien. Albert schreef “Uit alles blijkt dat Jhr. Van Echten voor 1631 niet gedacht heeft, dat er aan de rand der venen een dorp zou ontstaan. Ook in de eerste maanden van genoemd jaar dacht hij, naar ’t ons wil voorkomen , vooral aan de oplossing van de grote financiele mogelijkheden, waar hij in hij verkeerde.” Albert ten Heuvel ging er dus van uit dat Hoogeveen niet voor 1631 gesticht kon zijn. Het was nog maar de vraag of dat jaar zelf wel als stichtingsjaar in aanmerking genomen kon worden. Terwijl op dat moment de voorbereiding voor de feestelijkheden van het 300 jarig bestaan al begonnen waren. Haalde de regionale historicus die voor de gemeenschap het jaar van het feest had aangegeven en de feestelijkheden met een geschiedenisboek zou begeleiden het fundament onder het feest vandaan. Hoogeveen was niet in 1625 gesticht, zelfs niet voor 1631. Het werd tevens opgenomen in het uiteindelijk manuscript van het boek. Een boek dat nooit zou verschijnen. Traditioneel was 11 augustus, de verjaardag van Koningin Wilhelmina, een Hoogeveense feestdag, gevierd met school- en volksfeesten. In 1925 werd deze periode gekoppeld aan de uitgebreide viering van het 300-jarig bestaan. Hoogeveen vierde op 25, 26 en 27 augustus 1925 de 300 verjaardag alsof er niets naders bekend was. Voorzitter Koelman van de feestcommiesie, tevens gemeentesecretaris, opende de feesten op dinsdag 25 augustus 1925 met een uitvoerige toespraak. Ook de burgemeester hield een toespraak. De burgemeester hield het vaag. Want zijn bron, de door hem geprezen Albert ten Heuvel, kon hem geen informatie meer leveren om de stichting in 1625 toe te lichten, omdat die er niet was. Hoogeveen kreeg die dagen bezoek van Z.K.H. prins Hendrik. Maar het Koningklijk Huis deed meer. Op de tweede dag van feestelijkheden opende commissaris van de Koningin Linthorst. H……. een nijverheidstentoonstelling en vroeg aandacht voor iets bijzonders: “met verheffing van stem deelde Zijn Hoog Ed. Gestr. Mede, dat het H.M. de Koningin behaagd heeft tot Ridders in de Oranje Nassau orde te benoemen: Mr. J.L. Bauma, burgemeester, W. Koelman, voorzitter der feestcommissie, en H.G. Fr. Gaterna, voorzitter van de nijverheidstentoonstelling. Hierop volgde een daverend applaus, waarna de aanwezigen hun compliment aan de gehuldigden brachten.”
Uit deze gegevens wordt ons duidelijk dat het voornemen om het 300 jarig bestaan te vieren al spoedig zoveel reacties had losgemaakt, dat men gewoon niet meer terug kon. Officiële procedures waren in gang gezet, om zelfs het Koninklijk Huis er bij te betrekken. De mededeling van de zo geprezen historicus Albert ten Heuvel dat Hoogeveen niet voor 1531 was gesticht, en het feest dus veel te vroeg was, moest wel genegeerd worden, om gezichtsverlies te voorkomen.
Dr. Jacob Wattel publiceerde over het ontstaan van Hoogeveen in de nieuwe Drentsche Volksalmanak van 1956 en in “Hoogeveen. Van Echtens Morgenland” In zijn tijd had Wattel nog steeds niet de beschikking over alle stukken. Tot 1980 was veel nog niet openbaar en daarna werden veel stukken niet of nauwelijks gebruikt omdat we als historici dachten dat het verhaal al wel verteld was. Wattel schreef echter al in 1956 dat Hoogeveen niet gesticht was in 1625. Wattel schreef ook dat men in maar 1631: “….. voorzag dat de ontginning van het veencomplex talrijke kolonisten zou aantrekken” Men voorzag het aantrekken van kolonisten. Die waren er dus nog niet. Ook voor dr. Jacob Wattel is het al met al duidelijk geweest dat er zelfs in maart 1631 nog geen sprake was van een gestichte plaats Hoogeveen. In mijn laatste gesprek met dr. Jacob Wattel hebben we het nog gehad over dit soort dingen. Hij gaf mij een kopie van een kaart. Toentertijd was niet duidelijk wie die kaart gemaakt had. Op de kaart werd duidelijk gemaakt dat er een grote driehoek grond en veen was geweest, die niet was meeverkocht of meeverruild in 1623 en 1636. Het was de zogenaamde 33 Morgen onder de huidige Hoofdstraat van Hoogeveen en het gebied ten oosten daarvan. Dat was pas verkocht in 1631. Wattel gaf de kaart mee met een boodschap erbij. Wat betekende dat voor de geschiedenis van het oudste Hoogeveen?
Misschien zou ik mij daar eens mee bezig kunnen houden. Later bleek dat de kaart een kopie was van de kaart van Albert ten Heuvel, waardoor hij in 1925 tot een ander inzicht was gekomen…..
De mededeling dat Hoogeveen is gesticht in 1625 is al met al een boodschap van Albert ten Heuvel geweest, gedaan in 1924, op basis van gebrekkige informatie. Met dat stichten bedoelde hij het bewust vormgeven aan een kolonie, een volksplanting. Dat was ook de 17e eeuwse definitie van ‘stichten’ Dat zou in 1625 gebeurd moeten zijn, en als men dan toch een feest wilde vieren was 1925 geschikt. Al in 1925 kwam Albert ten heuvel er achter dat hij zich had vergist. Achteraf gezien haalde hij het verdwenen dorp Ossehaar en Hoogeveen door elkaar. Geen enkele historicus heeft tot op heden kunnen aantonen dat er in 1625 sprake was van een volksplanting, een kolonie, op het Hoogeveen. Sterker nog, degenen die het hebben over de jaren daarna zijn in de meerderheid. De vergissing van Albert ten Heuvel had verstekkende gevolgen. Het werd een dogma, los van de geschiedenis, los van historisch onderzoek. Wie hardop zegt dat Hoogeveen als plaats gesticht is in 1625 beroept zich op een door de onderzoeker Ten Heuvel zelf herroepen stelling. Het boek waarin Ten heuvel dat en zoveel andere mythen trachtte te doorbreken is nooit verschenen. Dit en nog veel andere interessante zaken kwamen naar voren toen de geschiedenis van de Hoogeveense geschiedschrijving werd uitgezocht. Met vooral aandacht voor de vraag wat men zei van het begin. Een mededeling als deze zal veel vragen oproepen. Stof voor een andere keer.