Amice (vervolg)

Een echte Assenaar, werd er geboren in 1944. “Een
burgerstadje met een ambtenarensfeer en er was vanuit mijn situatie geen
contact met de hogeren. Kleinsteeds, kliek, elitair. Als je arbeider was dan
werd er door sommige mensen op je neer gekeken. Mijn vader kwam in zijn overall
tussen de middag thuis van de fabriek. Hij was borstelmaker aan de lopende
band. Later ging hij naar Poppel, montage van aanstekers en weer later was hij
schoonmaker. Wat voor gezin? Moeilijk om over te praten. Een arbeidersgezin en
dat heeft me gestempeld tot ongeveer mijn dertigste.
Beperkingen op veel fronten. Leren was er eigenlijk niet bij
of je moest al een gigantische uitblinker zijn. De hele familie werkte met de
handen. Geen traditie van studeren, werd ook niet aan gedacht. Vast werk en dat
was het. De intelligentie was er wel, maar het belangrijkste was dat vaste
werk. Degelijkheid, sparen ook. Mensen die gestudeerd hadden konden zich veel
beter uiten en dat gaf een gevoel van
minderwaardigheid. Dat is pas overgegaan toen ik tot de
ontdekking kwam dat ik zelf ook wel wat kon, maar dat heeft lang geduurd. Na de
lagere school was er de grafische school in Groningen (niet afgemaakt) en ik
werkte bij Van Gorcum (dan had je dus een vak). De dienst kwam en daarna terug
in de fabriek. Poppel. Ik werd daar vrachtwagenchauffeur en toen begon de
wereld groter te worden.
Ik werd gedwongen om met mensen om te gaan en daar bouw je
banden mee op. Onderweg altijd de radio aan, informatieprogramma’s. Poppel
stootte het vervoer af en ik kon kiezen. Terug in de fabriek of werkloos. Nu of
nooit, dan maar werkloos. Je wilt wat anders, maar hoe moet dat? Voelde me
asociaal, nou ‘doe ik niks’. Op m’n 17/18de had ik als correspondent gewerkt
voor de Drentse en Asser Courant en Het Nieuwsblad van het Noorden, had wat
journalistieke ervaring. De journalistiek stopte toen ik chauffeur werd, er was
geen tijd meer voor. In dat jaar van werkloos zijn deed ik mee aan een
verhalenwedstrijd van het FNV. Het thema was angst op het werk en ik won een eerste
prijs. Verspreid in een krant met een oplage van 1.200.000”. Het halve lachje.
“Ik ben de Drentse schrijver met de grootste oplage. Vanuit een uitzichtloze
positie kreeg ik een correspondentschap aangeboden bij de Drentse en Asser
Courant. Na een half jaar een vaste aanstelling onder de voorwaarde dat ik een
journalistieke opleiding zou volgen. In Deventer met jonges en wichter van het
VWO. Ik zat daar tussen als vader van twee kinderen en ik voelde me er onhandig
en lomp bij. Studentencultuurtje en ik moest die ‘ik ben een arbeider en ik
moet werken’mentaliteit van me afgooien. Het betekende wel dat ik wat salaris
betreft behoorlijk naar beneden donderde. Leerling-journalist op m’n 33ste. Ik
had altijd al geschreven, vanaf m’n 13de. Gedachten die ik kwijt moest, die
lagen al jaren in een doos. Ontstaan achter de lopende band. Kladbloc, hele
serie, collega versleet me voor gek. Achter de machine gedichten schrijven.
Cyclus gepubliceerd in Drenthe, uiteindelik terecht gekomen in een bundel. Bij
de DGP ben ik begonnen op de stadsredactie, zo’n beetje door het hele bedrijf
heen getrokken en nu doe ik de kunstredactie. Statenverslaggever geweest en er
was een vacature bij de kunst. ‘Staten is politiek’, leuk, maar niet voor lang
want op het laatst doorzie je het spel”.
Is het een eerlijk spel?
“Net zo eerlijk als de mens zelf is. Eerlijk? Zo zit het in
elkaar. Het is redelijk fatsoenlijk wat er hier gebeurt en als iemand de boel
belazert dan komt dat wel uit. De leden van Gedeputeerde Staten zijn vrijwel
allemaal integere mensen”.
Wat is er leuk aan kunst en weet je er veel van?
“We hebben veel gespecialiseerden en zelf doe ik de
coördinatie en de regionale cultuur. Leuk in de kunst is dat het zo breed is.
De huisvrouw die gaat schilderen en de professionele kunstenaar”.
Is het niet glibberig? Kunstenaars en kunstenmakers?
“Ik heb weinig respect voor kunstenaars die zomaar een
object neerplakken en ik moet ook niet zoveel hebben van
tentoonstellingspubliek dat stijfjes ‘mooi hè’ zegt als er grote rotzooi aan de
muur hangt. Het blijft natuurlijk altijd een persoonlijke zaak, maar ik kan
niets met een artiest die een autoband aan een touw hangt”.
Het schrijven buiten de krant om.
Er verscheen, onder meer, bij de Stichting Het Drentse Boek
‘Een nieuwe dag in gouden glans’. Het levenswerk van twee Drentse jongies die
zichzelf bleven in een wereld die voorgoed veranderde (1982). ‘Wat wilde ik ook
al weer zeggen ’ kwam bij dezelfde uitgever uit. Een dichtbundel waarin ik geen
jaartal kan vinden. Gedichten over de oorlog. Dit jaar was er het toneelstuk
‘Het wichie dat teveul geluk har’, documentaire-achtig theater over de jaren
40-45 en in ‘Eldersloo, Drentse schrievers an de reize ’ (Het Drentse Boek),
dat op 22 mei jongstleden op de markt kwam, staat ook de oorlog centraal. Wat
heb je daar toch mee?
“Het is niet meer die oorlog. Wat mij verbijsterde als kind
dat mensen zo met elkaar omgaan, zo zonder nuance. Er wordt je geleerd dat het
allemaal schurken zijn (de vijand). En de ‘meest fatsoenlijke mensen’ lopen
voorop. Ook de kerken lopen voorop. Er wordt een vijandsbeeld gecreëerd. Dat
hebben we recentelijk gezien in de Golfoorlog. En dat herhaalt zich steeds. Als
je die structuurtjes herkent dan denk je: ‘Daar gaan we weer’. Er wordt steeds
gezegd dat we moeten oppassen voor het facisme. Als er pamfletjes worden
verspreid dan wordt men bang, maar dat stelt niks voor. Als er 200.000 mensen
in Irak worden vermoord, dat is in wezen fasicme”.
Maar hoe had het dan anders gemoeten?
“Daar gaat het helemaal niet om. Als je democratisch denken
pretendeert en je pretendeert ook nog dat je Christen bent dan kun je niet doen
wat er nu gedaan is”.
Als ik het goed begrijp is het dan zo dat bepaalde
geloofsgroepen tegen abortus zijn, maar wel hun kinderen de oorlog insturen
waarmee ze eigenlijk abortus op termijn plegen? “Ja, dat klopt. Als je vindt
dat oog om oog, tand om tand wel rechtvaardig is dan mag je wel zo handelen,
maar kom er dan ook voor uit dat je een barbaar bent, maar oorlog voeren en je
beroepen op de Here Jezus, dan ben je laf tot op het bot”.
Wou je met ‘Het wichie dat teveul geluk har’ laten zien wat
een oorlog aanricht?
“Nee, ik heb verhalen tegenover elkaar gezet. Het verhaal
van de NSB-er en het Joodse meisje Nellie Vos”.
Je doet geen uitspraken.
“Ik heb wel een uitspraak gedaan, ik het zonder woorden
gekozen voor Nellie Vos. De NSB-er zegt ‘wat heb ik fout gedaan?’ Dan staat het
wichie alleen op het toneel en dan moeten de mensen er maar over nadenken. Die
NSB-er ziet gewoon niet dat hij fout is geweest. Hij zoekt rechtvaardiging en
ook in de Golfoorlog zoeken we de rechtvaardiging er bij. Ieder kiest
uiteindelijk voor zichzelf. Mijn belang is het belangrijkste en ik verbaas me
over het denkpatroon van mensen die zomaar het slachtoffer worden van een
propagandamachine. Het mechanisme, we zouden het zo langzamerhand moeten weten
en toch trappen we er weer in”.
Maar stel nou dat jouw dochter bijvoorbeeld verkracht zou
worden door een dronken soldaat?
“Wat je dan doet moet je toetsen aan wat je zegt, moet
kloppen met wat je verkondigt, anders ben je een hypocriet. Die Norman
Schwarzkopf zei dat God wel aan onze kant moet hebben gestaan want we hebben
gewonnen. Dat is voor mij bijna Godslastering, maar dat wil niet zeggen dat ik
Saddam Husayn geen levensgevaarlijke dictator vind. Het gevaar van facisme is
dat het zich in schaapskleren hult”.
De reacties op het stuk waren niet allemaal goed.
“De pauzes waren te lang. Klopt. Te serieus. Klopt. De
positieve reacties kwamen van het publiek, vooral van Joodse mensen, ook mensen
die de oorlog meegemaakt hebben. Er zijn ook mensen die het helemaal niets
doet, maar zo is het hele leven. Ik ben tevreden met de productie”.
Durf je nog zo’n stuk te schrijven? “Het zou zin moeten
hebben. Ik wil het wel, maar wie ben ik? Het wichie is het meest belangrijke.
Dat verhaal moet nog duizend keer verteld worden. En dat wichie mag ook een
Palestijns wichie zijn. Als ik iets belangrijk vind, dan kom ik er op terug. Er
zijn niet zoveel dingen belangrijk in het leven. Je leeft, zo ervaar ik dat
althans. Je kunt de knop omzetten en ik heb ook overwogen om dat te doen”.
Oh, en wat heeft je weerhouden?
“Ik heb het niet gedaan voor een deel uit nieuwsgierigheid
naar wat er nog komen gaat en de angst voor het definitieve van zo’n daad. Op
een gegeven moment ben je getrouwd, heb je kinderen en die laat je niet in de
steek. Ik zou het nu niet meer overwegen. Ik ben anders tegen het leven aan
gaan kijken ‘als verschijnsel’. Van alles wat je overkomt leer je, ook al is
het nog zo negatief. Ik heb geleerd om te relativeren”.
Jij relativeert veel, tot flardens toe. “Ik relativeer niet
vanuit het negatieve, vanuit het positieve. Niemand kan met mij nog de kachel
aanmaken. In feite stelt het allemaal niets voor wat je doet. Ook al zou je een
boek schrijven dat wereldberoemd wordt. Nou en? Het enige aspect wat daarin
telt is dat je bewezen hebt dat je een boek kunt schrijven”.
Ben jij uit stof geboren, tot stof zal ik wederkeren en in
die tussentijd moeten we er maar iets op verzinnen?
“Zo denk ik er niet over. Ik ben niet fatalistisch, ik leef
heel bewust en ook bijna ‘gelukkig’. Het kan bij wijze van spreken morgen over
zijn. Ik zie mezelf als een wezen in een lichaam en dat lichaam wordt ouder.
Het wezen moet er vroeg of laat uit. Ik ben een toeschouwer. Je ziet jezelf als
een klein jongetje op de stoep zitten en als oude man in een kist liggen. Het
is goed dat er een eind aan komt. Ik denk dat het leven een flitsje is”. Vraag
aan mij. “Waar was jij in 1869? Waar was jij toen die mammoet langs het
Oranjekanaal liep? Ik ben zeer nieuwsgierig naar het hiernamaals. Soms denk ik
heel even ‘ik wou dat het zover was’. Ik weet haast wel zeker dat er een leven
na de dood is. Ik vind het leven mooi, ik vind het mooi om dingen te doen. Als
het goed gaat dan denk ik ‘dat doet dat jongetje in die gele overall toch
maar’. Ik laat mij nooit meer koeioneren zoals ik mij jaren heb laten
koeioneren”.
Houdt dat in dat je voor jezelf gekozen hebt?
“Ja, ik heb gekozen voor mezelf en voor alles wat ik in me
heb. De goede en de slechte dingen. Ik heb mezelf als fascist gekend, maar ook
als genezer. Ik heb een ander werkelijkheidsbesef. Ik probeer vanuit de
realiteit te leven en als ik goede momenten kan creëren dan doe ik dat”.
Wat ben je nu het meest?
“Ik ben in de eerste plaats journalist, een kritisch
beschouwende journalist die midden in de maatschappij staat. Iemand die
signaleert en registreert. Maar ook dat journalist zijn stelt niets voor. Dat
zie je maar weer aan zo’n Golfoorlog. Iederéén laat zich een oor aannaaien. Het
is een
interessant vak en je leert heel veel mensen kennen. Van
hoog tot laag en er is geen deur die niet voor je open gaat. Het maakt ook wel
eens eenzaam omdat je weet dat er dingen gaan gebeuren en de massa weet het nog
niet”.
Eenzaam. Hij lijkt het te kunnen hanteren. Journalistiek
bezig zijn stelt niets voor. Het leven is een flitsje, nieuwsgierig naar het
hiernamaals.
Kun je daarmee rust vinden in jezelf?
“Ja, ik heb rust gevonden in mezelf. Daar heb ik jaren naar
gezocht. Het is een ‘Godsgeschenk’. Een proces. Ik ben alle kerken bij langs
geweest en als ik essentiële vragen stelde kreeg ik steeds het antwoord ‘dat
weet alleen de Heer’. Die scheppende kracht is er, maar ik moet niets hebben
van al die dogma’s en die figuren die zeggen hoe het allemaal is. Ik heb het
zelf moeten ondervinden. Het esoterische. Het Godsbesef vanuit je eigen wezen.
Ik weet heel zeker dat die kracht er is die alles schept. Er kan zoveel, maar
vraag me niet hoe het werkt!
Iemand vroeg: Geloof jij? Antwoord: Nee, ik weet het zeker”.
Het half verlegen, halve lachje van Ab Drijver.