Beate Pienter moet en zal haar vader verdedigen

Beate Pienter uit Meppel las twee jaar geleden tot haar
ontzetting in de krant dat haar vader, de in ig86 overleden Harm Pienter uit
Hooghalen, als schrijver fout zou zijn geweest in de Tweede Wereldoorlog.
Sindsdien voert ze strijd om zijn naam gezuiverd te krijgen.

Tijdens een cursus werd mij eens gevraagd wat ik zou willen
als iemand mij onrecht zou aandoen. ’lk zou zo iemand willen wurgen’, antwoordde
ik. Tót mijn verbazing werd daar toen om gelachen. ‘Hebben jullie dat dan
niet?’, reageerde ik. Want ik ben héél fel. Ik kan niet tegen
onrechtvaardigheid. En ik kan ook niet tegen liegen. Mijn vader had dat ook. Ik
lijk op mijn vader. In september 2001 las ik in de krant dat mij vader als
schrijver fout zou zijn geweest in de oorlog. Dat was in een interview met Henk
Nijkeuter, die toen net zijn proefschrift over de geschiedenis van de Drentse
literatuur had geschreven. Geschokt was ik. Vreselijk. Mijn vader! Fout in de
oorlog! Hij zou zich in zijn graf omdraaien!

Ik heb die Nijkeuter toen gebeld en hem verteld hoe mijn
vader werkelijk was. Maar voor de zomer, toen dat proefschrift als boek
verscheen, werd mijn vader wéér bij het rijtje foute schrijvers gezet. Daarop
heb ik de uitgever om rectificatie gevraagd. Wantje kunt niet zomaar iemand als
fout afschilderen! Helemaal niet als de feiten volstrekt anders liggen. En ik
ben op onderzoek uitgegaan. Ik heb navraag gedaan bij het Nederlands Instituut
voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en heb mensen gesproken die mijn vader van
nabij hebben gekend.

Wat blijkt? Er is in 1942 een toneelstuk van mijn vader
uitgegeven, As de komedie afgelopen is, in een periode dat je als schrijver
alleen werk uitgegeven kon krijgen als je ingeschreven stond bij de
Kultuurkamer. Maar mijn vader heeft nooit ingeschreven gestaan. Hij zou liever
zijn hand afhakken, dan een Ariërverklaring ondertekenen. Iemand moet hem toen
een kunstje hebben geflikt.

Want dat toneelstuk is nog van vóór de oorlog. Ik heb alleen
niet kunnen achterhalen wanneer het precies is geschreven. Waar ik wel achter
ben gekomen, is dat het begin 1942, onder regie van mijn vader, in maart of
april zou worden opgevoerd door Advendo in Hooghalen. Maar toen de Kultuurkamer
werd ingevoerd, zijn ze met instuderen gestopt. Ze wilden niet aan de eisen van
de Duitsers voldoen.

Na 1945 werd er bij ons thuis over twee dingen voortdurend
gesproken: over de oorlog en over politiek. Maar over de Kultuurkamer, of over
een publicatieverbod voor mijn vader heb ik nooit gehoord. Wat dat was er niet.
Eind 1946 schreef hij zijn eerste stuk alweer: Nieuwjaarswens 1947 door
Thomasvaer en Pietemel. Het is door honderd plattelandsverenigingen opgevoerd.

Mijn vader had een dorps winkel in Hooghalen en kreeg bij de
eerste naoorlogse verkiezingen voor de gemeenteraad 85 voorkeursstemmen. De
burgemeester screende alle raadsleden op hun oorlogsverleden. Reken maar niet,
dat als mijn vader fout was geweest, hij raadslid voor de PvdA had kunnen worden.
Mijn vader was niet fout. Mijn vader was geen NS B’er. Mijn vader was een
sociaal bewogen mens.

Natuurlijk, ik had deze zaak kunnen laten rusten. Want wie
leest dat nou, zo’n geschiedenis van de Drentse literatuur? Een handvol mensen?
Maar het gaat wel de geschiedenis in, met fouten en al. Daarom is het zo
belangrijk, dat ik er spul over maak. Die rectificatie willen ze mij niet
geven. Dan moet het maar anders. Dan maar via een website, en kranten worden
ook bewaard.

Toen ik las dat mijn vader fout zou zijn geweest, moest ik
aan al die NSBkinderen denken. ’Zo voelt dat dus’, dacht ik. Maar het verschil
is, dat zij hun ouders niet kunnen verdedigen, omdat die ouders aantoonbaar lid
zijn geweest. Maar ik kan mijn vader wel verdedigen, zeker als de aantijgingen
niet kloppen. En ik zal hem verdedigen. Mijn vader zou precies hetzelfde hebben
gedaan.