Column Marga Kool en Jan Veenstra
Allerzielen
Marga Kool
Veenstra knikt als hij de brief uit de enveloppe heeft
gehaald. ‘Zo te lezen’, zegt hij tevreden, ‘liggen ze er weer netjes bij.’
Cuperus Natuursteen, vestiging de Willigen, schrijft ons
dat de opdracht door hen met zorg is afgerond. Grafsteen demonteren, nieuwe
betonfundering aanbrengen met plinten en daarna herplaatsen. Plus het beleefde
verzoek de bijgaande nota binnen acht dagen te voldoen.
Mijn man kijkt naar het verschuldigde bedrag en fluit
tussen zijn tanden.
Maar ja, wat wil je? In het veen begraven. Dan krijg je
klink en verzakking, barsten en breuken. En dat kun je zo niet laten. Zelf
willen we later onze namen ook niet verwaarloosd teruggevonden zien. Daar mogen
we ons nageslacht trouwens nog wel eens subtiel op wijzen. Zekerheidshalve.
‘Zullen we even gaan kijken hoe het is geworden?’ stelt
Veenstra voor.
Ik knik meteen. En hoop dat we het graf dit keer in een
keer kunnen vinden.
Helaas! Het blijkt toch weer even zoeken. Eendere paden,
eendere zerken.
Jan Veenstra
Kool heeft een voorliefde voor begraafplaatsen. In elk
nieuw dorp waar we met vakantie zijn, wil ze steevast het kerkhof bekijken.
Slenteren. Hardop de namen lezen, de grafschriften — tientallen kent ze er uit
haar hoofd – de jaartallen. Zoeken naar verbanden en tragiek. Staat er een
enkele roos op het graf van ‘mijn innig geliefde vrouw’, dan fantaseert Kool er
prompt een stille minnaar bij. Ligt er een knuffel op de deksteen, dan ziet ze
haar kleindochter al aan haar voeteneind.
Gek, dat we juist hier niet zo vaak komen. Misschien
omdat ze te jong stierven. Tuurlijk, ik had ik ze aan het graf kunnen bijpraten
over het beste in mijn bestaan, maar we waren druk met onze eigen dingen. Het
kwam er niet van. Nog even en ik ben tien jaar ouder dan mijn vader ooit is
geworden. Vreemd gevoel! N6g zo’n periode en hij had mijn zoon kunnen zijn. Ik
kijk naar het rechtgelegde graf, naar de vertrouwde namen in de plaat.
‘Keurig’, zeg ik en kijk om. Kool is al weer verderop,
dolend in haar blauwe jas achter de zerken. Als ik naast haar loop, citeert ze
uit haar repertoire: ‘Lieve jeugd, die hier voorbij komt treden. Gedenk mijn
lot. Eens was ik jong. Nu lig ik hier beneden.’
Verwelkte bloemen, bemoste stenen, een omgewaaid rood
plastic potje met kaarsvet. Nevel. Allerzielen.