De Bredero van Beilen 07-03-1987

De Bredero van Beilen 07-03-1987

De Bredero van Beilen

“MIJN zwakke punt is dat ik de mensen wil behagen”
ROEL REYNTJES (63) uit Beilen geniet in de provincie Drenthe bekendheid als dichter, tekstschrijver en conferencier. De voormalige belastingambtenaar presenteert zijn zoetvloeiende verzen en babbels als dertig jaar in de taal van de streek. Daarbij neemt hij geen blad voor de mond.
VANDAAG op pagina 2: Een hofnar in Drenthe

BEILEN – De volksdichter, zoals hij zichzelf bij voorkeur noemt, verzorgt die avond een optreden in een bejaardencentrum in Hoogeveen. In de stampvolle recreatiezaal treft hij zijn favoriete publiek. De oudere provinciegenoten weten tenminste nog waarover hij het heeft als hij weemoedig van vroeger verhaalt. Intellectuelen kunnen zijn werk ook wel behappen. Daarom schuwt hij zelden de actualiteit in zijn conference. Het contact met de jongeren verloopt echter wat stroever. De jeugd toont toch meer gevoel voor een komiek als Freek de Jonge.

Roel Reyntjes verschijnt vijf minuten na aankomst al op het toneel. Na dertig jaar vergt een avondvullend optreden geen voorbereiding meer. Hij wijst op het grijze hoofd, waarin tal van voordrachtjes zijn opgeslagen. De solist praat voor de vuist weg. De verzamelde bejaarden kijken alsof ze familiebezoek krijgen. Het werk van Reyntjes is bij de meesten bekend. De bezitters van een gehoorapparaat wordt aangeraden deze op telefoonstand te zetten, opdat geen woord van het gebodene verloren gaat.

Toch houdt Reyntjes het tempo vriendelijk. De voertaal is Drents. Ten behoeve van de uit het westen afkomstige luisteraars zorgt hij nu en dan voor Nederlandse ondertitels. De woordenstroom bevat mopjes, gedichten, kwinkslagen en vooral jeugd herinneringen. De laatste catagorie ontmoet bij de de bejaarde toeschouwers volop bijval.

Populair
Ik richt me op hun eigen belevingswereld”, zegt Reyntjes later. “soms stel ik de ouderen voor in gedachten met me mee te gaan op reis. Dan vertel ik er wel direct bij dat we onderweg niets gebruiken, omdat het anders te duur wordt. Op dat moment zie je alles wat dement is instemmend knikken. ”door zijn routine kan hij ook de juiste toon vinden. Hij weet dat het moeilijk is bij een publiek op gevorderde leeftijd de aandacht gevangen te houden. “Ik moet flink bezig zijn om niet als en drenkeling de groep te verliezen.”

Roel Reyntjes is populair bij zijn oudere streekgenoten. Bijna iedereen heeft weleens in een van zijn zeven dichtbundels gelezen, zijn verzameling “211 Drentse wiesheden” gezien, van zijn bijdragen aan het tijdschrift. Oeze Volk kennis genomen of hem op de regionale omroep horen dollen. Zelden spreekt hij een kwaad woord over zijn provincie. Hij houdt het ook netjes. De humorist maakt heus wel pittige opmerkingen, vindt hij, maar die kunnen toch allemaal best door de beugel. “Ik ben nooit onfatsoenlijk en haat grappen over seks. Ik ben over het algemeen aardig.”

De dichter liefkoost vooral het dagelijks leven en blijkt ook niet te beroerd als weerslag van zijn verre reizen andere plekken in de wereld aan te prijzen. Ook dat gebeurt in het Drents. Op het dialect blijf hij zuinig. Hij stapt strijdlustig in het harnas om te voorkomen dat het met zijn taal dezelfde kant uitgaat als met het latijn, dat alleen nog priesters begrijpen. “Het Drents worstel tegen het Nederlands zoals het Nederlands tegen het Engels. De oorspronkelijke taal moet ter beschikking van de gewone mens blijven.”

Schattig
Tijdens de maaltijd in zijn woonplaats Beilen, waar hij een schattig oud pandje bewoont, verteld de publicist over de popularitiet van zijn werk. Samen met Marga Kool en het muzikale duo Karst verzorgt hij ook nog theatervoorstellingen. Onlangs is hij nog samen met Simon Vinkenoog in Zuidwolde opgetreden. Hij kijkt terug op een geslaagde ontmoeting en concludeert dat hij in de tweestrijd met zijn Drentse balladen toch mooi overeind is gebleven. “Vinkenoog is een groene hippie, een selderij-stengel. Hij heeft iets guitigs. Als ik balladen breng en Drenthe bezing dan herkent hij de kwaliteit heus wel. Er wordt meestal zoveel geleuterd in gedichten.”
Een paar van zijn verzen blijken het tot verbazing van de poëet heel goed te doen tijdens crematies. Hij noemt in dit verband bijdragen als “Kralsnoer” en “De Heer is mijn schepper”. “Volgens de mensen klinkt het zo mooi, maar ik weet dat het niet erg literair is. Ze vinden dat ik er gewoon bij hoor. “Onze Roel”, zeggen ze dan. “Ze weten dat ik ook altijd voor hun cultuur blijf opkomen.

Les lezen
Zo nodig reist Reyntjes naar de regionale hoofdstad Assen om de autoriteiten op cultureel gebied de les te lezen. Hij bijt dan flink van zich af. “ik zeg wat het volk denkt. Daardoor ben ik berucht aan het hof van Assen. Ik zeg wat gezegd moet worden. Als commissaris van de koningin Oele zichzelf als een kikker ziet die eigenlijk te groot is voor de Drentse vijver, dan neem ik hem dat zeer kwalijk. Die Oele is een kole kikker. Hij voelt zich te goed voor deze provincie. Het ontbreekt hem aan liefde. Vonhoff in Groningen en Wiegel in Friesland zijn veel barmhartiger. Ik verwacht van een socialist dat hij aardiger is voor het volk.”

Aan dit soort uitspraken dankt Reyntjes zijn bijnaam: de hofnar van Drenthe. Hij beschouwt de typering als een leuk compliment. De dichter mag zich nu eenmaal graag laten gelden. Hij is ijdel en vooral in lokale ogen een tikje excentriek. Hij voelt zich een buitenbeentje. Dat komt ook, vermoedt hij, omdat hij nooit getrouwd kon zijn. Hij is er niet stil van geworden.

Met zijn onafscheidelijke vlinderdas – vandaag evenals het colbert, Bordeaux-rood van kleur- zijn pittige uithalen naar de gevestigde orde en zijn zelfverzekerde verschijning is hij in het dorp altijd al opgevallen. “een raar type” , zeiden de mensen. Hij heeft de intriges vaak plagend afgedwongen. In zijn achtertuintje staan al jaren een paar weinig verhullende beelden. Dat kan tegenwoordig. Maar ook toen het eigenlijk nog niet kon had hij de blote kitsch al neergezet.

Monnik
Roel Reyntjes heeft ooit overwogen zich als monnik in een klooster terug te trekken. In plaats daarvan koos hij voor een sober bestaan als ambtenaar. Tot 1972 was hij in dienst bij ’s Rijksbelastingen. Het werk heeft hem al die 28 jaar niet kunnen bekoren. Hij onderscheidde zich als eenvoudig commies tussen de grijze cijfermuizen alleen door zijn zwierig gedrag. Hij mocht graag de boel op de stang jagen. De collega’s hebben hem vaak meewarig aangekeken, maar in de lunchtijd hingen ze toch altijd aan zijn lippen. “Als Roel iets zei kon het ook allemaal. Ze vonden het enig. Ik kon daar geen kwaad doen. Ook in de ambtenarij houden ze best van afwijkende personen. Alleen als er promotie aan de orde was, dan zagen ze me niet. Dan paste ik weer niet in de hiërarchie. Vroeger was een ontvanger der belastingen nog deftig. Toen het klootjesvolk oprukte was het met die status helaas gebeurd. Als de mensen grof worden dan kan ik ook niet meer. Ook een Drent is te beledigen. Hij zegt misschien niet direct iets terug, maar neem van mij aan dat hij net zo boos kan zijn als een Arabier.”
Altijd al is Reyntjes liever de Bredero van Beilen dan ambtenaar van de belastingen geweest. De eenvoud die hij de Drent toedicht is niet op hemzelf van toepassing. Hij houdt van chique en meldt een grote behoeft aan weelde. “De rol van meneer de baron had me wel gelegen.” In plaats daarvan stroopt hij winkels in Groningen af met de vraag of er overhemden in de aanbieding zijn die niemand wil dragen. “Ik sta op het toneel, ziet u. Misschien kan ik ze voor de helft van de prijs meenemen.” Tijdens zijn buitenlandse reizen kiest hij meestal een sober onderkomen, maar overdag vertoeft hij bij voorkeur in de lounge van luxueus hotel. Daar zoek hij interessante contacten. “Ik heb iets van de eeuwige jongeling. Een babyface heeft altijd een streepje voor.”

Adoratie
Twee jaar geleden mocht de dichter even in de door hem geadoreerde hogere kringen verwijlen. Zijn toenmalige Peruviaanse vriend Robert was als danser uitgenodigd een optreden in Engeland te verzorgen. Het betrof een feest voor honderdvijftig genodigden in en rond het buiten van sir Edward Posey in Hampstad. Een partijtje vol pracht en praal, waarop ook Roel Reyntjes zijn kans greep. Hij maande de masse moeiteloos tot stilte. “ik heb een vreemde, dure stem waarop iedereen reageert. Dat merk ik ook op straat. Als ik praat dan luistert iedereen. “
Hij trakteerde de gasten op een aantal van zijn gedichten. Drentse verzen, die hij in het Engels had vertaald. Zoals het veel gevraagde “Tussen spier en wiester.” “het regende zo zacht, maar ook ach wat zung de liester!
Ik kuierde de weg – de staot van spier noar Wiester”.
Roel Reyntjes trots: “De mensen vonden het prachtig. Ik kreeg stormen van applaus.