De Lange, Roel (1912-1959)

Roel de Lange is een geboren Zudenvelder (Emmen) en hij
heeft veel gepubliceerd in zijn Zuidenvelds dialect. Als Rijkspolitieman had
hij o.a. standplaats in Zuidlaren en in Diever.

Op 47-jarige leeftijd werd hij het slachtoffer van de
uitoefening van zijn dienst toen hij bij Dieverbrug bij een verkeersongeval om
het leven kwam.

In zijn naar menselijke maatstaven korte leven heeft hij
toch heel wat belangrijk dialectwerk geproduceerd. Hij schreef veel
dialectschetsen voor het Drents programma van de Regionale omroep Noord, waarin
hij de schier legendarische dorpsveldwachter Schuldink allerlei avonturen laat
beleven.

Een bundel schetsen, getiteld „VERHALEN OVER ‘T ZUDENVELD
EN HEUR BEWONERS” geeft zeer lezenswaardig dialectwerk. „WAERUM NAOR ‘T
DARP” was de titel van een novelle, waarmee De Lange in 1956 de
cultuurprijs van de Nedersaksische Schrieversbond won.

Hij schreef in het Nederlands enkele kinderboekjes,
waarvan ,MET DE TREKVOGELS OP REIS”
wel bijzonder goed uit de verf is gekomen. Het is geschreven voor de
leeftijdsgroep van 8 tot 14 jaar.

Behalve medewerker aan het Drents programma van de RON
was Roel de Lange ook enkele jaren enthousiast medewerker aan het Drentse
dialectmaandblad „Oeze Volk”.

Zijn eerste literaire werk dateert uit de tijd, toen hij
na terugkeer uit een Duits concentratiekamp lange tijd door ziekte gedwongen
bedrust moest nemen. In die tijd is hij — gedreven door zijn grote liefde voor
Drente — begonnen met het schrijven van verhalen over het eenvoudige volk, waar
hij zich ook gaarne toe rekende. Zijn eerlijke vertellingen en zijn schetsen
doen ons de mensen zien, zoals ze Zijn.

Met hun zwakheden en eigenaardigheden, met hun
eensgezindheid en hun saamhorigheid. met al hun menselijkheid.

Hij weet de karakters goed te typeren en hij maakt de
humor tot een ongedwongen, levend onderdeel van zijn werk. Een roman, tot het
schrijven waarvan hij opdracht kreeg van het Neder-saksisch Instituut in
Groningen, bleef doordat zijn levensdraad ontijdig brak, onvoltooid. Jammer .

Uit zijn werk nemen we op: „DE KEUNING VAN DE DAO (Oeze
Volk. maart 1957).

(Zie Mbl. Drenthe, okt. 1959 door J. Naarding)

De keuning van de Daolermao

Deur de dag en de tied was Grote Grads klompenmaker, maor
in de harfst en as de snijvlokken vleugen was e jager en bijtoeren ok wal ies
streuper. Hie was evenwal nog maer. Hie zat met zien vrouw Jaantien, op ‘n
klein boerderijchien en zie huulen drie koenen. Wuur de tied slecht en kwam er
veur heur twiej wichterties en de beide jongs niet genog eten maer op taofel.
dan gung e achter Daolerveen iezeroer graven en in ‘t alleroeterste geval gung
e bij Weijerswold de grens over en smokkelde kalver naor de Poepen. Nooit hebt
ze hum pakt. Met ‘t smokkelen niet en met ‘t streupen niet.

Grote Grads kun alles, maor de jacht stun toch wal boven
an. Zien halve leven hef e met de stevels anlopen en de maensken in ‘t darp
zeeden vaak: „Grads komp oet ‘t veld of hie giet er hèn.”

„De Keuning van de Daolermao” hebt ze hum vaak
nuumd. En hie wàs ‘n Keuning. Grads kun alles, behalve over geld gaon. Dat kun
e niet. As Jaantien ‘t verstand er niet bij huul, gaf e maer weg dan e had. Ok
daorin was Grads groot, zoas e groot was in alle dingen.

Het zal zo umstreeks 1890 west hebben, toen de tieden wal
hiel slecht waren. Geesien. ‘t oldste wichtien van Grads en Jaantien, was naor
De Hool en haver binden. ‘t Kind was nog maor net negen jaor, maor er mus wat
bijverdiend worden. Tegen de aovend gung het op hoes an en luup drok umdat er ‘n
dikke dunderbui op kwam zetten. De hiele middag had er al ‘n bui boven Wachtum
hangen, maor het kwam non nog gauwer opzetten dan men dacht had. Bij ‘t
heidekampien van Rieks ter