Dick Blancke uit Zwinderen schreef wagenspel 'Over mijn lijk' D.G.P. 26-07-1991
Dick Blancke uit Zwinderen schreef wagenspel ‘Over mijn lijk’ D.G.P. 26-07-1991
Dick Blancke uit Zwinderen schreef wagenspel ‘over m’n lijk’
‘Fantasie en werkelijkheid gaan goed samen’
‘Over m’n lijk’. Dat is de titel van een nieuw Drents-talig wagenspel waarmee een enthousiaste groep amateurtoneelspelers deze zomer langs markten, braderiën en campings in Drenthe trekt. Het stuk is geschreven door Dick Blancke (38) uit Zwinderen. Eén van de hoofdrolspelers is een ‘Drents- eigen veenlijk.’ Dat op wonderbaarlijke wijze tot leven is gekomen. Dick Blancke leverde met dit wagenspel een stuk af dat bestaat uit een mix van fantasie, droom, magie en nuchtere werkelijkheid. Er zijn nog voorstellingen op 5,6,10,11,24,20 en 31 augustus (respectievelijk in Zuidlaren, Vledder, Roderwolde, Westerbrok, Meppel, Schoonloo en Borger) en op 7,8, en 13 september (in Emmen, Rolde en Tynaarloo).
In de zomer van 1989 werd in Drenthe een nieuw cultureel evenement geintroduceerd. Op initiatief van regisseur Rob van der ree presenteerde het Drents Genootschap (culturele raad voor Drenthe) een Drents Wagenspel. Het genootschap voegde daarmee een cultureel kwaliteitsproduct toe aan het (voornamelijk uit braderiën, oude ambachten, klompendansen en zeskampen bestaande) toeristisch-recreatieve pretpakket van Drenthe. De reacties op het stuk (geschreven door Jan Veenstra en opgevoerd door geselecteerde Drents-talige amateurspelers) waren positief. Daarom werd het experiment vorig jaar herhaald met een tweede stuk van Veenstra.
Door Ab Drijver
Deze maand gaf de spelersgroep, ook nu weer onder regie van Rob van der Ree, de eerste serie voorstellingen van een derde wagenspel.
‘Over m’n lijk’ werd geschreven door Dick Blanck. Hij vertelt: “Omdat men het schrijven van Drents-talige stukken wil stimuleren heeft het Drents Genootschap deze keer een algemene oproep gedaan om ideeen voor een nieuw stuk aan te dragen. Ik heb me eerst afgevraagd aan welke eisen een wagenspel moet voldoen, en ik kwam tot de conclusie dat het in ieder geval veel humor en spektakel zou moeten bevatten. Het moet op allerlei willekeurige lokaties in de open lucht gespeeld kunnen worden. Op dergelijke plekken vind je natuurlijk geen gericht toneelpubliek. Het begin van het stuk moet daarom veel kleur en beweging bevatten. Muziek en bombari zeg maar. Je moet er de aandacht van voorbijgangers mee zien te trekken. En als de mensen er eenmaal omheen staan dan moet het stuk inhoudelijk zo sterk zijn dat ze blijven kijken. Bij de eerste voorstelling ging dat gelukkig heel goed. De mensen die het begin hadden gezien bleven er tot aan het eind bij”.
Veenlijken
De verhaallijn in een wagenspel mag volgens de auteur niet al te ingewikkeld zijn. Blancke” ”Maar er mag toch ook wel het een en ander in gebeuren. Je moet teksten schrijven die het publiek aanspreken. ‘Over m’n lijk’ is gebaseerd op cultuur-historische feiten. Ik wist, voordat ik er aan begonnen was al, dat het in ieder geval over een veenlijk zou moeten gaan. Veenlijken horen bij de geschiedenis van Drenthe. Ze zijn een beetje griezelig, en voor mij kleeft er ook íets mystieks’ aan”.
Het stuk gaat over Berendina Strieker, een vrouw die over bovennatuurlijke gaven beschikt. Ze trekt met een boerenwagen door het Drentse land en onderweg vertoont ze haar kunsten. De wagen is haar heiligdom. Daarin bewaart ze onder meer een veenlijk, een magische breukeboom en adders op sterk water.
Blancke:”Er is ook sprake van een banvloek die verbroken moet worden. “De ban van het Stieltjeskanaal’. Het stuk is soms een tikkeltje luguber, maar het is toch ook sprookjesachtig. En er zitten grappen in waarover je best even mag nadenken. Ik heb er ook veel ‘drentse wiesheden’ in verwerkt. De spelers zijn er keihard mee aan het werk gegaan. Ze hebben stuk voor stuk heel wat kwaliteiten in huis. En Rob van der Ree is als regisseur in staat om het onderste uit de kan te halen. En dan zie je hoe teksten die jij geschreven hebt soms op een zeer verrassende wijze gaan leven doordat anderen er een persoonlijke invulling aan geven.
Dick Blancke werd in Schoonebeek geboren. Na de ulo bezocht hij de Nationale Etaleursschool in Utrecht. Later volgde hij een middelbare beroepsopleiding sociaal cultureel werk. Hij was achtereenvolgens werkzaam als sociaal-cultureel werker in Borger., groepsleider in een dagverblijf voor kinderen in Emmen en publiciteitsmedewerker van het cultureel centrum De Tamboer in Hoogeveen.
Sinds anderhalf jaar werkt hij als redacteur-/ verslaggever-cultuur voor Radio Drenthe. Vanuit die functie verwierf hij bekendheid als presentator van programma’s en rubrieken als Hemmeltied, Doerak en galerie 90.8.
Met de paplepel
In het wereldje van de Drents-talige cultuur was Blancke onder meer actief als secretari-volmacht van de Drentse Schrieverskring en als bestuurslid van de stichting het Drentse Boek. De streektaal werd hem met de paplepel ingegoten en ‘het Drents’ ligt hem nog steeds na aan het hart. Hihi zegt: “Pas toen ik in Utrecht ging studeren brak voor mij een Nederlands-talige periode aan. Als ik in de weekenden naar huis ging dan merkte ik het onderweg in de trein al. Hoe dichter je in de buurt kwam, hoe meer er dialect om je heen werd gesproken. Dat gaf me het gevoel dat ik thuiskwam”.
Dick begon Drents-talige liedteksten te schrijven nadat hij lid was geworden van het toenmalige streektaal-rocktheater Turf Jenever Achterdocht (TJA). Hij herinnert zich “TJA was een hechte vriendenclub. Wij werden geinsprireerd door de muziek van de groep Normaal die toen nog maar net begonnen was. Streektaal en popmuziek, dat leek ons een ideale combinatie”. Dick schreef en zong maatschappij-kritische teksten. “Over de leegheid van het menselijk bestaan”, glimlacht hij. “We waren tegen het dumpen van radioactief afval in zoutkoepels, en we zongen over de leegloop en de dreigende verpaupering van de kleine dorpen in Drenthe. Over boerderijtjes die als tweede woning in gebruik werden genomen. We hadden ook een alternatief Drents volkslied. TJA was geen gewone popgroep. Als ik dat lied over het dumpen van radioactief afval zong, dan droeg ik daarbij een zwarte cape en een hoge hoed. We hadden er een complete theater-act omheen gebouwd. Ons belangrijkste doel was, denk ik nu, dat we onszelf konden uiten. Het ging ons niet in de eerste plaats om het behoud van de streektaal of zo. We onderhielden geen contacten met de Drents-talige cultuurwereld. Het literaire tiedschrift Roet was net opgericht, en de stichting Het Drentse Boek bestond nog niet eens. Het provinciaal bestuur was in die tijd wel al begonnen aan een inventarisatieronde, als een eerste aanzet om te komen tot een provinciaal streekcultuurbeleid. In die ontwikkelingen waren we toen wel al geinteresseerd”.
Heel schuchter
Toen Roet met een themanummer over liefde kwam had Dick het gevoel dat hij moet reageren. Hij zegt: “Dat thema was nieuw in de Drentse schrieverij. Maar toen ik die verhalen en gedichten las dacht ik, ik mis er iets in. Ik was al jaren bezig met het ontdekken en accepteren van ‘het homoseksuele aspect in mezelf. Ik stuurde een paar gedichten op. Heel schuchter nog. Ik wilde uitkomen voor het feit dat ik homoseksueel ben. Maar ik was toch ook bang voor de gevolgen. Ik ondertekende de gedichten met de letter D. Een pseudoniem wilde ik niet gebruiken. Als ik dat zou doen dan was ik voor mijn gevoel niet eerlijk genoeg bezig. Maar mijn naam er onder … nee, daarvoor was het blijkbaar toch nog te vroeg”.
Dick schreef in de loop der jaren onder meer het kinderboek ‘Samen kuj een heleboel’, de bundel ‘Het is gewoon anders’ (met interviews over het sociaal cultureel werk in kleine dorpen) en een eenakter voor de jeugd onder de titel ‘De magische cirkel’ In kranten en tijdschriften publiceerde hij verhalen, gedichten en columns.
Baanbrekend
Als ik hem vraag of hij mogelijk baanbrekend werk heeft verricht met het publiceren van streektaalverhalen en – gedichten over homoseksualiteit zwijgt hij geruime tijd. “Ik was inderdaad de eerste die er in het Drents over schreef”, zegt hij dan peinzend. “ja.. en dat is dus wel een historisch gegeven. Anderen, zoals Gerard Nijenhuis doen dat nu ook. Gerard zegt in een interview in roet dat mijn werk daarbij wel van invloed is geweest. Toen ik dat las voelde ik me goed. Dat is toch een stukje erkenning. Want, gemakkelijk was het natuurlijk niet. Als je opgroeit in een dorp, en dan ook nog in een gereformeerd milieu, dan ligt het gevoelig. Ik ben niet streng opgevoed. We hoefden ’s zondags beslist niet twee keer per dag in de kerk te zitten. We mochten gerust naar het zwembad. Maar als ik mezelf de vraag stel wat een politieke partij als het CDA mij te bieden heeft als ik bewust homo ben, dan moet ik ook nu nog zeggen; bijzonder weinig. De strijd die ik gevoerd heb was geen strijd met de buitenwereld. Het dorp accepteert je wel, zolang je maar geen extreem gedrag vertoont, maar dat gaat uiteraard niet alleen op voor homoseksualiteit. Als je midden in het sociaal-culturele leven van een gemeenschap staat, als je meespeelt in de plaatselijke toneelvereniging en meedoet aan andere activiteiten in het dorp, dan heb je een grote vrienden- en kennissenkring om je heen waarin je je veilig kunt voelen. Natuurlijk was er indertijd de angst om uit de boot te vallen. Die angst klinkt in mijn eerste gedichten door.
Ik heb niet voor niets tot mijn 26-ste gewacht tot ik tegen mezelf durfde te zeggen: ik ben het. Nee, het is nu gen hoofdthema meer in mijn werk. Maar ik geef toch wel graag een klein stukje van de werkelijkheid mee aan de teksten die ik schrijf. Fantasie en werkelijkheid gaan heel goed samen. Ook in het wagenspel heb ik dat gedaan. Aan het eind van het stuk zegt een sprookjesprins: ‘Maar prinsen zoenen niet met mannen. Zelfs niet in sprookjes’. Daar zit voor mij de gedachte achter van je kunt wel denken dat we hier in Drenthe met zij allen zo tolerant zijn, maar zo zit het nou toch ook weer niet in elkaar”.