Dr. Geert Kocks geen priester in de kerk maar hogepriester van de Drentse taal

Zundert Jan
Naarding was het woordenbouk er niet kommen.

Donderdag 24 oktober, enkele weken voor zijn zestigste
verjaar• dag, wordt een heel bijzondere dag voor dr Geert Kocks. In Assen, in
het provinciehuis is dan de presentatie van het eerste deel van het Woordenboek
van de Drentse Dialecten (WDD). Een lijvig boekwerk van ongeveer achthonderd
pagina’s en een uitgave van Van Gorcum in Assen. Het tweede deel, een foliant
van dezelfde omvang, volgt in de loop van volgend jaar. Het is het levenswerk
van Geert Kocks, waaraan hij een kleine dertig jaar heeft besteed.

De presentatie is niet alleen een feest voor hem zelf en
voor het Nedersaksisch Instituut van de Groninger Universiteit, dat hem
destijds de opdracht gaf. Het is ook een feest voor de honderden ‘mitwarkers’
uit de hele provincie, waarvan velen vanaf het begin trouw hun tijd en hun
kennis hebben bijgedragen.

door Lammert Huizinge

Te kritisch

eert Kocks is taalwetenschapper. Al van jongs af aan is
hij gefascineerd door ‘taal’: Het vermogen van de mens, om gevoelens en
gedachten te uiten in woorden. Hij is geboren in Bargeroosterveld, waar zijn
grootvader de eerste kerkmeester was van de in 1906 gestichte Sint Gerardus
Majella-parochie. Geert was de tweede van negen kinderen. Zijn vader was boer.
Evenals zijn oom, de bekende pater Willehad Kocks OCarm, zou hij priester
worden. Aan het seminarie in Apeldoorn kreeg hij zijn middelbare opleiding
gymnasium alpha.

„Op het seminarie kreeg ik acht uur Latijn en acht uur
Grieks in de week”, vertelt hij. „lk was vijftien jaar, toen ik Latijnse
gedichten schreef. Wat er gedicteerd werd in het Nederlands, schreef ik in het
Latijn op. lk kon Latijn spreken, maar dat is nu voor een groot deel weg.”

„Weet je, waarom ik uiteindelijk geen priester ben
geworden? lk had al eindexamen gedaan, maar kreeg het concilium abeundi: lk was
niet geschikt, omdat ik te kritisch zou zijn. Je bent in je eentje in staat,
werd mij gezegd, om een gemeenschap te maken en te breken. lk zeg: doe ik dat
dan? Nee, maar de aanzetten waren wel aanwezig. Dat was ook zo. lk had altijd
een boel volk om mij heen staan. lk praatte er over met anderen. Bij ons in ‘t
jaar waren twee studenten met late roeping. Een van hen zei: Weet je, wat je
doen moet. Je moet Duits gaan studeren. Dat is jou op ‘t lijf geschreven. lk
denk: dat is het idee, mijn familie stamt voor een deel uit Duitsland en mijn
grootmoeder sprak nog platDuits.”

„Toen liep ik bij handballen en dubbeIe fractuur op in
mijn rechterpols. Heb een half jaar in het gips gelopen en ben tenslotte
afgekeurd voor de militaire dienst. Pas daarna kon ik een studiebeurs
krijgen.”

Hij studeerde germanistiek. Hoofdvak was Duits, zijn
specialisme Taalkunde en als bijvakken Geschiedenis van de Middeleeuwen en
Nedersaksische Taal- en Letterkunde. Daarbij studeerde hij op verzoek van de
Groninger dichter professor Hans Elema als uitwisselingsstudent in het Duitse
Gôttingen. Voor zijn dissertatie ‘Die Dialekte von Südostdrente und anliegenden
Gebieten’ vroeg hij bij veel gezinnen in zuidoost-Drenthe en de aangrenzende
Duitse gebieden dialectwoorden af, waardoor hij in de streek een bekende figuur
werd.

Na zijn doctoraal examen germanistiek werd hij leraar aan
het Carmel College in Emmen. „Mit Begeisterung heb ik dat daon. lk was geern
leraar.” Vanuit Gôttingen kwam toen het verzoek, of hij daar terug wilde
komen en dan als lector Nederlands. Daarvoor zou hij een vaste baan moeten
opgeven voor een onzekere toekomst. Hij sprak er over met zijn vader. „Mien va
was een man van weinig woorden. Doun! zee hij. Hij draaide zuk um en gung vort.
De volgende dag vreug ik: wat bedoel ie doormit? Want dat weur direct niet
oetproot. Hij zee: doe bust te eigen hier in de streek. Doe most hier vort. lk
har neven en nichten in de klasse zitten en ik was bie olders van leerlingen
west um veur mien proefschrift woorden of te vraogen. Toen koos ik dus veur de weitenschap.”

„In Gôttingen zat een lector, gepensioneerd, die nao de
eerste wereldoorlog ter dood veroordeeld was. Een Vlaming. Hij was ‘t land
oetvlucht. Hij was stomverbaosd, dat ik kerels kende als Eddy Merckx en daj als
weitenschapper ok mitpraoten kunt over voetballers, de Tour de France en
scheuvellopers. Door wus hij niks van. Hij was een echte Schôngeist.” „lk
kwam daor en har gien ein student. Toen ik weggung, har ik der vieftien. De
argumentaties waren nogal verschillend. Sommigen hadden een vriendin in
Nederland en door wilden ze geern Nederlands mit praoten. Er waren nogal wat
theologen bie, die wilden naor Kampen en Utrecht veur een theologiestudie. Maar
dan mussen ze wal Nederlands kennen. ”

Jan Naarding

„Nao ongeveer drei jaor zee Klaas Heeroma, directeur van
het Nedersaksisch Instituut in Grunnen: ik wil je terug hebben. Dat was in het
veurjaor van 1969. lk kreeg als opdracht, um een woordenbouk te maken. In
oktober bun ik door mit start. Alle kranten schreven: Kocks gait het Drents
Woordenbouk schrieven. Toen kwamen ze van de Carmel, of ik directeur wol worden
van een scholengemeenschap. lk zee: nee, ik heb nou kozen.”

In Gôttingen had hij van nabij het ontstaan en de
bewerking van het Niedersâchsisches Wôrterbuch meegemaakt. Daarbij leerde hij
de problemen kennen bij de samenstelling van een groot regionaal woordenboek.
Tijdens zijn studie had Geert Kocks enkele keren een ontmoeting met Jan
Naarding, toen wetenschappelijk ambtenaar aan het Nedersaksisch Instituut. Toen
hij zijn opdracht kreeg tot het samenstellen van een Drents Woordenboek was
Naarding al overleden. „Als Naarding er niet west was, was ‘t woordenbouk der
niet kommen”, zegt Kocks nu.

Men zei: er is een woordenboek van Naarding. Het
materiaal zat in twintig schoenendozen. Een ratjetoe aan stoffig geworden
materiaal. Men dacht, dat het uitgeven van een Drents Woordenboek zo gepiept
zou zijn. Dat dacht men in Drenthe. Dat dacht ook de Drentse Schrieverskring.
Een paar jaar zaaks en Kocks kon dat best even doen. Toen kwam natuurlijk ook
de opmerking: Wat moet Kocks in godsnaam daarmee doen? Die man kent helemaal
geen Drents, want hij komt uit Bargeroosterveld.

Het eerste half jaar ging heen met het opschonen van het
materiaal van Naarding. Omdat door diens overlijden zijn enorme geheugen er aan
was ontvallen, had dit aan waarde ingeboet. Er zat ook veel niet-Drents
materiaal tussen. Onder andere vanwege de redelijke hoeveelheid Sleens materiaal
besloot Kocks om Naardings geboorteplaats Sleen als uitgangspunt te nemen van
zijn project. Maar dat was maar een bijkomstigheid. Hoofdargument was het grote
aaneengesloten taalgebied, dat ongeveer gelijk was en dat hij van huis uit al
kende. In september

begon hij met het opzetten van woordenboekgroepen in
Sleen. De hervormde predikant Wim de Weerd gaf hem twintig namen van mogelijke
medewerkers. Na een selectie bleven er twaalf over. Op een bijeenkomst in het
toenmalige café Klinkhamer werden drie groepen van vier geformeerd. Een vierde
groep kwam er al snel bij. Op 2 oktober 1 969 vergaderde de eerste groep bij
Roelof Klinkhamer. ledere groep kwam eens in de veertien dagen bijeen. Voor
Geert Kocks betekende dit, dat hij twee avonden per week naar Sleen ging, om
aan de hand van het Naarding-materiaal woorden af te vragen. Dat gebeurde eerst
met een bandrecorder. Later werden de gegevens meteen genoteerd. Al werkend
ontstond er die eerste jaren nieuw basismateriaal, ook op grond van uitvoerig
literatuuronderzoek.

Mitwarkers

In januari 1973 vertelde Geert Kocks op de
nieuwjaarsvisite van de Drentse Schrieverskring over de opzet van het
woordenboek. Voor het achterhalen van de grote variatie in woord en klank zei
hij, was het nodig om een zo dicht mogelijk net van medewerkers over de hele
provincie te hebben. Deze opmerking kwam terecht in enkele kranten. Naar
aanleiding daarvan meldde zich spontaan een aantal mensen, wat binnen enkeIe
maanden uitgroeide tot een netwerk verspreid over 90 dorpen en buurtschappen.
In een aantal plaatsen kwamen zelfs twee groepen. Het instituut was hierdoor
min of meer overrompeld, omdat men er eigenlijk nog niet klaar voor was. In
hoog tempo werd een systeem opgezet, want men wilde mensen die zich hadden
aangemeld, niet te lang laten wachten. ledere groep kreeg per maand een set van
zestig fiches ‘kaorties’, die moesten worden ingevuld. Het instituut kreeg
daardoor per jaar 66.000 fiches te verwerken.

Tegelijk verscheen het tijdschrift Drents Woordenboek
Medewerkerscontact, waarin richtlijnen en informatie werden gegeven en vragen
werden beantwoord. Dit Medewerkerscontact heeft bijna achttien jaar bestaan.
Naast de historie van het woordenboekwerk bieden de jaargangen een schat aan
gegevens over Drentse taal- en volkskunde.

Eens in de twee jaar waren er vanaf 1 976
medewerkersbijeenkomsten in zeven centraal in een regio gelegen plaatsen. Op
deze avonden, financieel mogelijk gemaakt door de provincie Drenthe, was de
opkomst steeds bijzonder hoog. Cultuurgedeputeerde Jan Hollenbeek Brouwer gaf
op die avonden jarenlang blijk van zijn warme belangstelling.

Voor de meer dan zeshonderd medewerkers, die met het
‘woordenboek’ bezig waren, groeiden de praatavonden uit tot een sociaal
belangrijke maandelijkse happening, die men niet graag weer wilde misSen. Op de
huiskamerbijeenkomsten werden koffie en borrels gepresenteerd. Niet alleen het
Drents was onderwerp van gesprek. Ook het laatste dorpsnieuws, de
rouwadvertenties in de krant en sterke verhalen en herinneringen van vroeger
gingen over de tafel. De kleine honderd praatgroepen groeiden zo uit tot kleine
vriendenkringen, waarin men elkaar ook van zijn eigen wel en wee op de hoogte
hield. Op verjaardagen en andere bijeenkomsten leverde het woordenboekwerk vaak
gespreksstof. In totaal zijn er 618 mitwarkers geweest. Velen van hen zijn
intussen overleden.

Problemen

De oorspronkelijke opzet was het uitbrengen van een
tiendelig standaardwerk, een lexicografisch monument. In de tweede helft van de
tachtiger jaren kwamen er problemen. Lange-termijn-projecten hadden bij de
universiteit ineens niet meer zo’n hoge prioriteit, waardoor van het tiendelige
woordenboek moest worden afgezien. De medewerkers waren gevorderd tot de letter
S en, heel cynisch, tot het woord ‘starven’.

In 1989 werd bepaald, dat binnen een jaar het afvragen
van de woorden moest zijn voltooid. Voortaan werd niet meer naar woorden in
zinsverband gevraagd, maar alleen geïnformeerd naar de uitspraak. Ook kwamen er
meerdere woorden op een ‘kaortie’. Zo werd toch het eind van het alfabet
gehaald. Voor de medewerkers waren er zeven avonden als een soort afscheid. Zij
wilden dit evenwel niet zien als afscheid, maar bleven bij elkaar komen. Geert
Kocks had in een langdurige ziekteperiode

had in een langdurige ziekteperiode lijsten gemaakt
vanuit het reeds verzamelde materiaal. De meeste groepen gingen verder met het
plaatsen in zinsverband van woorden van S tot en met Z. Intussen werd begonnen
met het redigeren van het eerste deel van het woordenboek tot en met de letter
L. In plaats van tien zouden er twee dikke delen komen. Met steun van de
provincie werd dr Henk Bloemhoff uit de Stellingwerven aangetrokken, die vijf
jaar lang drie/tiende van zijn werktijd aan het woordenboek heeft besteed.

Geert Kocks heeft er nu vrede mee, dat het toch geen tien
delen wordt, zoals het Rheinisches Wôrterbuch. Daarvoor is er nog steeds onvoldoende
materiaal, waardoor hij opnieuw zou moeten afvragen. Dan was hij in deze eeuw
niet klaar gekomen. Het Drents Woordenboek is vergelijkbaar met het Zeeuws
Woordenboek, dat in één dik deel is verschenen, maar waaraan nog steeds wordt
gewerkt. In het Nedersaksische gebied zit het Groninger Woordenboek van Klaas
ter Laan, ook één deel, maar met veel minder materiaal en na de oorlog
herdrukt. Ook het Twents Woordenboek van Dijkhuis is één deel. Het Drents
Woordenboek geeft domweg meer informatie en er is van de woorden ook duidelijk
de geografische spreiding opgenomen met voorbeeldzinnen, waardoor een woord
heel goed tot zijn recht komt. Niet al het materiaal is gebruikt. Wie meer wil
weten, dan in het woordenboek staat, komt maar naar het instituut. Daar zijn in
zeventien kasten de tienduizenden fiches voor wetenschappelijk onderzoek en ook
voor andere geïnteresseerden toegankelijk gerangschikt. Het Woordenboek van de
Drentse Dialecten is het tweede woordenboek, dat in korte tijd in onze
provinCie verschijnt. Eerder dit jaar kwam het Woordenboek van het Drents van
Dwingelo uit van Reinder Smit. Kocks heeft het Dwingeler Woordenboek er naast
liggen, als hij met zijn eigen woordenboek bezig is. Het is uiteindelijk ook
zijn eigen materiaal, omdat Reinder Smit gebruik maakte van de
woordenboek-fiches van het Nedersaksisch Instituut. „Het is een mooi bouk
worden. De muite weerd. Als ik een letter kloor heb, kiek ik, wat Reinder hef.
Of dei nog wat hef, wat wie niet hebt of een weerdevolle anvulling.”

Het Woordenboek van de Drentse Dialecten brengt het
Drents, zoals het is gesproken vanaf 1 800 tot ongeveer 1950. Over de laatste
grens stapt Kocks ook gemakkelijk heen. „Als ik op een gegeven moment een mooie
oetdrukking tegen kom over een bromfiets, dan gait dat er toch in. Plof,
ploffietse, reuteltien, het stait er allemaol in. Maar die woorden bunt ok al
weer verdwenen. Dat is gewoon een periode west.”

Als volgend jaar ook het tweede deel klaar is, gaat Kocks
facetten onderzoeken van de taal en daarover publiceren. „Er bunt heil veul
woorden, woorvan de etymologie niet bekend is. lk gao mie door ies mit bezig
holden. Al is ‘t ok op de naam Drenthe bie wieze van spreken. Want ik geleuf
der niks van, dat Thrianta komp van drei deilen. Jan Naarding en Heeroma hebt
er ok baide over schreven.”

In de tweede stelling bij zijn dissertatie schreef hij in
1970, dat herleving van het vroegere interregionale tijdschrift ‘t
Swieniegeltje van groot nut zou zijn voor het voortbestaan van de
dialectliteratuur. De interregionale samenwerking vindt hij nog steeds een
moeilijke zaak. „Ik heb altied zegd: contacten bunt er weit ik overal hen. Maar
kiek eerst ies naor joen bruiers en zusters, veurdat ie naor neven en nichten
gaot. Contacten waren er wied over de grenze, maor niet mit Twenthe en de
Achterhoek.” De toekomst van het Drents? „Nivellering is er altied al
west. Hou wieder de mens in ‘t ronde gait, hou wieder de nivellering. Vrouger
kwamen de Sleners niet veul wieder als Sleen. Tusschen Sleen, Zweeloo en
Benneveld zat er verschil in taal. Noe niet meer. De nuances bunt verdwenen.
Houveul Drents wordt er nog proot? Nog verschrikkelijk veul. Dat is de beroemde
taalwil, waor Heeroma het altied over har. Dat mooie olde woorden verdwient, is
gien wonder, want de veurwerpen, dei benuimd weurden, bunt er niet meer.”

Geert Kocks verheugt Zich op de 24e oktober. De namen van
alle mitwarkers komen vooraan in het woordenboek. De nog levende medewerkers
zijn allemaal uitgenodigd naar het provinciehuis te komen. „Als wie straks bie
mekaar komt in Assen, dan is het oes feest. Dan zal ik ok zeggen, dat het oes
woordenboek is en dat het prachtig is wat wie daon hebt. zo zachies an word ik
er een beetje trots op, wat wie presteerd hebt.”

Priester worden in de kerk was voor Geert Kocks niet
weggelegd. Van heeroom Willehad Kocks heeft hij reliquieén, een enorme
verzameling bidprentjes en een kostelijke collectie Drentse literatuur geérfd.
Hij was te kritisch en mocht daarom geen priester worden. Maar die kritische
zin, gepaard aan groot doorzettingsvermogen, een enorme kennis en zijn gave om
een hechte band te smeden met zijn medewerkers hebben hem wel geleid tot het
hogepriesterschap in de Drentse taal. of zoals hij heel bescheiden het zelf
zegt: „Ik was zo’n beetje servus servorum, oftewel dienaar van de dienaren.
Jongens, ie levert an en ik mot er wat van maken.”