Drenten over Drenthe Deze week P.v.d. Velde
“Nou moej toch is heuren!” riep Berend
Veenstra, “wat of hier staait!” Hij sloeg met de bovenkant van zijn
rechterhand op pagina 15 van het Nieuwsblad. “Nou willen ze begunnen met
Drents op School”. “Wat?”riep Antje, zijn vrouw. “Drents
op School? Hew daorveur dan onze Eric twaalf jaor laank Nederlands praoten
leerd? En nou zulden ze hom op schoul weer Drents praoten leren? Nou moet ‘t
verachtig niet mooier worden!”
“Staait ok een stukkie in de kraant over Drents op
School”, zei Jannie tegen Hendericus Bos, har wettige echtgenoot (Rieks
voor de leerlingen van groep zeven en acht van de basisschool) “Zul dat
niks wezen veur onze schoul?”
“Daor zul ik wel geern is met an de gang
willen,”zei Rieks. “En ‘t maag nou ja van hogerhand… In art. 9,
lid 5 van de Wet op het Basisonderwijs staait dudelk, dat “in gebieden
waar naast de Nederlandse taal een streektaal in levend gebruik is, die
streektaal mede als voertaal bij het onderwijs kan worden gebruikt.”
“Waorum zuj ‘t dan niet is peberen?” zei Jannie.
En zo legde Rieks een dag of wat later zijn leerlingen
een leeslesje voor dat hij gecopiëerd had uit een Drents tijdschrift. De klas
keek hem verwonderd aan.
“Dat is Drents!” riep Freddie. “Ja,”
zei Rieks, “dat is Drents. “En wat zou dat?” “Moeten we dat
Iézen?” vroeg Sofietje. Ze keek Rieks aan en trok een vies gezicht.
“Ja,” zei die kalm, “dat gaan we lezen. Wie van jullie spreekt
thuis altijd Drents? Steek op je vinger! Mooi. Nu gaan we met z’n vieren om een
tafeltje zitten: twee Drentse kinderen en twee, die thuis altijd Nederlands
spreken. Ga je gang maar.” Even later zaten ze in groepjes van vier
verspreid door de klas. “Nu gaan de Drentse kinderen het lesje zachtjes
voore lezen,”zei Rieks. “Als de anderen iets niet begrijpen, dan
vragen ze dat.” “Ja maar…,”riep Dolf, “ik kan geen
Drents lezen!” “Pro beer het maar eens,”zei Rieks. “In het
begin zal het wel wat moeilijk gaan, maar dat leert wel.” “Ik lees
thuis wel eens in Oeze Volk!”zei Jeannet, ” ‘t Valt best mee,
hoor!” Eerst werd er hier en daar nog wat gegrinnikt, maar even later
waren ze geïnteresseerd bezig.
“Zo,” zei Rieks toen ze klaar waren, “en,
hoe vond je het?” “Hartstikke leuk!” riep Carla.
“Stom!” bromde Michiel. “Pak nu eens een kladblaadje,” zei
Rieks. “Ongeveer midden in de les staat deze zin.” Hij schreef op het
bord: “Het hoes, daor e in woond haar, was er niet meer.” “Schrijf
dat eens over. En zet daaronder nu eens de Nederlandse vertaling.” Er
kwamen vier verschillende uit de bus. Rieks schreef ze onder elkaar op het
bord:
Het huis, daar hij in gewoond had, was er niet meer.
Het huis, daar hij in had gewoond, was er niet meer.
Het huis, waar hij in gewoond had, was er niet meer en
Het huis, waar hij in had gewoond, was er niet meer.
“Wie heet er nog een andere?” vroeg Rieks.
“Niemand?” En wat denk je hier dan van?” Hij schreef op het
bord: Het huis, waarin hij gewoond had, was er niet meer en Het huis, waarin
hij had gewoond, was er niet meer. “Er staan nu zes verschillende
vertalingen op het bord,” zei hij, maar… is het allemaal wel goed
Nederlands?” Daar gingen ze overpraten met elkaar. Ze ontdekten, dat
woordjes als waarin, waarop en waarmee in het Drents in tweeën werden gebroken:
daor e in, daor e op en daor e met. Ze ontdekten dat je in het Nederlands wél
kon zeggen “waarin hij woonde” en “waar hij in woonde”,
maar dat je niet kon zeggen “daarin hij woonde” en “daar hij in
woonde”. En zo leerden ze in het uurtje Drents op School een mooi stukje
Nederlandse taal… “De volgende keer,” zei Rieks, “praten we
alleen maar Drents met mekaar.” “U ook?” vroeg Eric.
“Jazeker,” zei Rieks, “dan praot ik ‘t heile uur allinnig mor Drents.”
“En wie dan geen Drents kent?” vroeg Geesje. “Die mag natuurlijk
Nederlands praten,”zei Rieks. “Wij hebben vanmorgen Drentse les had
op school! Mooi jong!” riep Eric toen hij ‘s middags thuis kwam. En hij
vertelde, wat ze die morgen gedaan hadden. Berend Veenstra keek zijn vrouw eens
aan. Was dat Drents op School dan toch zo gek nog niet?