Drentsigheden Streektaalprijs D.v.h.N. 29-03-2011

Drentsigheden Streektaalprijs D.v.h.N. 29-03-2011

DRENTSIGHEDEN
Streektaalprijs

30 dinsdag
29 maart 2011
Door Henk Nijkeuter

Met zijn gedichtenbundel Hotel an ‘t spoor heeft Martin Koster onlangs in de categorie proza en poezie de DvhN-Streektaalprijs. De prijs werd uitgereikt op het Streektaalfestival !REUR! De schrijver wordt door de jury geroemd voor de wijze waarop hij in Hotel an ‘t spoor uiting geeft aan zijn haat-liefde relatie met Drenthe.
Martin (Gert) Koster, die in 1950 geboren werd in Avereest en nu in Lieveren woont, is al heel wat jaren actief in de Drentse literatuur. Onder zijn pseudoniem Meine Roswinkel (en nog tal van andere schuilnamen) en onder zijn eigen naam produceerde hij verhalen, gedichten en columns in het Drents. De bundel Hotel an ‘t spoor geeft een overzicht van de resultaten van dertig jaar actief zijn als dichter; bestaande gedichten (onder meer in Roet) en nieuw werk. Recent is bijvoorbeeld het titelgedicht Hotel an ‘t spoor, geïnspireerd door een schilderij van Edward Hopper dat op het omslag van de bundel staat afgebeeld.
Koster houdt ervan om als een ‘rebel’ fleren uit te delen; zijn literaire werk (proza en poëzie) is dan ook overwegend ironisch, satirisch en parodistisch van aard. De belangrijkste thema’s in zijn werk zijn: de dood, relaties, paradijsvogels en verwerking van zijn eigen verleden. Eind jaren zeventig richtte hij, samen met Ton Kolkman, het tijdschrift Roet op. Beiden studeerden toentertijd MO-Nederlands te Groningen. Ze kregen college van professor Hendrik Entjes, Geert Kocks en Fokko Veldman, die verbonden waren aan het Nedersaksisch Instituut. Daardoor gingen zij zich verdiepen in de streektaalliteratuur. Koster had zijn eerste Drentstalig werk in februari 1976 aan Oeze Volk geleverd. Ton Kolkman was toentertijd redacteur van het satirisch tijdschrift De Pennevogel, waarvan Koster later ook redacteur zou worden. De heren waren van mening dat moderne thema’s in de Drentse literatuur niet aan bod kwamen en wilden daarin verandering brengen. Geïnspireerd door bladen als ‘t Swieniegeltje en Twijspaalk zetten ze in één nacht Roet in elkaar. In het egodocument, getiteld Zôlfportret mit sparzegelties (1995) blikt Koster op deze periode terug: “En dat bracht mij, op die gedèenkweerdige maandag 19 meert 1979, nao ‘t zoveulste Stark bekôrte college, op de veur Drenten uutzunderlijke gedachte um te komen tot een letterkundig tiedschrift. De anleidende woorden bint espreuken in café de Slingerij, deur Anton (Klokmann) en mij naor analogie van Jans Druppien um edeupt in Hendek Druppien. Wij (een man of zeuven, achte) die oenze moederspraok niet vergeten wolden, Fokko die een bulte te vergeten had, Hendrik E., de Indiaan, Dirk de Rijke en veule, veule aandern zaten daor. (…) ‘Der zul een literair tiedschrift in ‘t Drèents komen mutten’ zee ik tegen Anton, (…) ”
Martin Koster beheerst niet alleen de satire en de parodie, zijn gedichten bewijzen ook de kracht van de Drentse taal, waarin met weinig woorden veel wordt gezegd. Dat blijkt duidelijk uit het gedicht Requiem veur een hunebed ofpetrae in de vrômde dat ook in Hotel an ‘t spoor opgenomen is: lillijke stienebulten / zaand derover. Opmerkelijk, want de titel is langer dan het gedicht zelf!