Een eigenzinnige figuur in de Drentse letteren D.v.h.N. 11-01-2003
Een eigenzinnige figuur in de Drentse letteren D.v.h.N. 11-01-2003
Een eigenzinnige figuur in de Drentse letteren
Vorig jaar november verscheen een themanummer van Roet, gewijd aan de in 2000 overleden schrijver Klaas Kleine.
Redactie en medewerkers van het ‘tiedschrift’ slaagden erin diverse aspecten van de kunstenaar en de mens Kleine aan de lezer te tonen. Verhaal van een eigenzinnig mens. laas Kleine werd in 1940 in Kolderveen geboren. In 1966 begon hij een smederij in Diever, die hij als eerbetoon aan zijn vader ‘De kleine Hendrik’ noemde. Tevens was hij vioolbouwer en fokker van de Drentse landgeit. Aangemoedigd door Marga Kool en Gerard Nijenhuis begon hij gedichten te schrijven. Als laatbloeier in de jaren tachtig schreef Kleine voor Roet. In 1984 debuteerde hij bij Het Drentse Boek met een nieuwe berijming van het Hooglied, getiteld Vangt de loze vossen en een vertaling van het bijbelboek Job, met als titel Waor blieft Ie now? Job in 42 varzen. Daarna volgde Lezerstark (1986), een verzameling amusante verhalen in en om de smederij.
Zijn novelle Een feestelijk starfgeval (1991) werd door de Drentse recensenten lauw ontvangen. Jos Visscher vond het werk meer een nuttige handleiding voor het verbouwen van een huis dan een literair werk. Vanaf 1982 schreef Kleine jaarlijks een Dryloek: een in drieën gevouwen A4’tje. In het themanummer van Roet zijn alle teksten voor het eerst bijeengebracht. Het motto van het laatste drieluik is op het kaft afgedrukt: “Wij weegt niks, ‘t is de eerde die oens trekt.”
In navolging van Jan Naarding heeft Kleine geprobeerd het middeleeuwse verhaal van de vos Reinaert te vertalen. Het werk bleef echter – door zijn vroegtijdig overlijden – ook onvoltooid. In het Zuidwest-Drents klinkt het begin van deze vertaling als volgt:
Het was umtrent de pinksterdagen
Dat heeg en hofweer gungen dragen
Het wepelgrune veurjaorsblad.
Keuning Nobel leut berichten dat
Hij grote dierenhofdag hul
En dat elkenien daor komen zul,
Wie niet die kreeg de baord er of.
Bekend werd Kleine ook door zijn columns voor het Nieuwsblad van het Noorden en het maandblad Drenthe. Voor RW-Drenthe schreef hij hoorspelteksten. Geruime tijd was hij lid van de Drentse Schrieverskring, waarvan één periode (1989-1993) als voorzitter. In 1996 kreeg hij als pleitbezorger voor de streektaal de Simon van Wattum-prijs.
Vooral in zijn columns gaf Kleine eigenzinnig commentaar op Drentse zaken. Hij was een non-conformist die op een on-Drentse wijze — niet tot ieders genoegen – voor zijn mening uitkwam. Om zijn absurde humor en zijn consequente levensstijl werd hij wel eens de ‘Drentse Belcampo’ genoemd. In 1983 ontlokte interviewer Ab Drijver hem: “Ik ben geen gemakkelijk mens om mee te leven, want als ik eenmaal iets in mijn hoofd heb, dan wil ik dat waar maken. Dat kan lastig zijn, maar het voordeel is dat een ander weet wat hij of zij aan mij heeft. Er is veel narigheid in de wereld doordat mensen niet meer doen wat ze zeggen.” In 1992 liet Kleine duidelijk blijken hoe koppig hij kon zijn. Hij kwam nog eens terug op de Naardingrel van eind 1987. De provincie had in dat jaar een projectgroep ‘Culturele Educatie’ opgericht; een amenwerkingsverband van diverse Drentse organisaties. Het projectbestuur, waar Kleine lid van was, wilde alle activiteiten onderbrengen in een ‘Naarding-lnstituut’ -als postume hommage aan de streektaalactivist Jan Naarding. Kort daarna verschenen er krantenartikelen over het oorlogsverleden van Naarding. Na herhaalde aandrang door oud-verzetsmensen liet het bestuur onderzoek doen naar houding en gedrag van Naarding tijdens de bezetting. De uitkomst daarvan leidde tot langdurige discussies tussen bestuur en buitenstaanders en tot het besluit het instituut om te dopen tot ‘project Drentse Taol’. Kleine was het enige bestuurslid dat opstapte. Naar ver-luidt niet uit sympathie voor Naarding, maar omdat hij niet wilde wijken voor druk van buitenaf, wat deandere leden uiteindelijk – met frisse tegenzin – wel gedaan hadden. In 1992 haalde hij in het maandblad Drenthe uitvoerig zijn gram in het ar-
tikel ‘Een lang zwijgen’. Hij wijdt begripvolle woorden aan zijn oom ‘Klokke Jan’, die lid was van de NSB. Voorts voert hij de tekstschrijver Jacques van Tol op: ook NSB’er en leverancier van antisemitische teksten. “Na de oorlog zat Jacques van Tol drie jaar gevangen, o.a. te Westerbork. Keek de zingende artiestenwereld na de oorlog Jacques van Tol met de nek aan? Welnee man!” , aldus Kleine. Met zijn schrijven wekte hij op zijn minst de indruk Naarding en Van Tol op een lijn te willen plaatsen. Ab Drijver reageerde in het maandblad dan ook furieus en betichtte hem van ‘revanchistisch-kleingeestig Klokke-Jan-denken Kort voor zijn overlijden bleek Kleines rechtlijnigheid en onverzettelijkheid nog eens. Lijdend aan de ziekte van Kahler spande hij zich in om een verdwenen collectie antieke en historische voorwerpen weer boven water te krijgen. Deze bevond zich na de gemeentelijke herindeling niet meer op de veronderstelde plaats: de zolder van het (voormalige) Dieverder gemeentehuis. De afloop heeft Kleine niet meer meegemaakt. Thanatos was hem te vlug afgeweest.