Feuilleton in M.C. 1975
Feuilleton in M.C. 1975
Rooie Henderk
Streekroman door H. Doders
Een schadepost! En dan nog afwachten welke straf ze hem in Assen opleggen: Zoveel dagen hechtenis!
Goliat zoekt een droge plek tegen een dennestam. – Ga er maar bij zitten Bathoorn, zegt hij, ik zal het schappelijk met je maken, maar er is niks aan te veranderen. Je laat het toch niet, ik moet je een bekeuring geven. Ze zitten een eindje van elkaar onder de boom, Bathoorn met de klompen in het natte zand. Van Gool haalt zijn notitieboekje uit een binnenzak en likt aan het potlood. – Vertel me maar eens je volledige naam en gebortedatum….
‘hendrikus Bathoorn, oud zevenendertig jaar, gehuwd, wordt ervan verdacht dat hij zich op heden, de zoveelste, zonder de vereiste bescheiden, heeft schuldig gemaakt aan het vangen van konijnen met behulp van een fret en van netten expres voor dat doel vervaardigd, terwijl overtreder zich bovendien bevond op een jachtterrein waarvoor hem geen permissie door de eigenaar was vertrekt. ‘
Waarom probeer je niet op een fatsoenlijke manier aan de kost te komen; je weet toch dat je je aan een strafbaar feit schuldig maakt. Schaam je je niet voor de kinderen? Die passen goed op, Bleker….
(het betreft de oud-burgemeester, de vader van de ingenieur), Bleker heeft hier een jachtopziener willen aanstellen en daarvoor geinformeerd of jij voor de betrekking geschik zou zijn… Zijn zoon in Emmen zal je wel aanbevolen hebben. We hebben het hem moeten ontraden……
Bathoorn kijkt op: – Dat heeft de jonge Bekker me nooit verteld, – het is vroeger eens ter sprake gekomen. Je was er geschikt voor, maar we moesten burgemeester die om inlichtingen vroeg, vertellen dat het moeilijk ging. –
– Als ik je nu beloof dat deze eerste keer dat je me gesnapt hebt de laatste keer geweest is…-
– Je wilt je leven beteren, daar is alles voor te zeggen –
– kan ik het niet afkopen Van Gool? Je zult dan geen last meer van me hebben –
– Het kan niet Bathoorn, Ik leen me niet voor afkoperij – hij denkt erbij: daar heb ik al eens trammelant mee gehad.
– Op hoeveel dagen komt me dit te staan? –
Deel ontbreek ……….
En kan het in je voordel zijn. –
– Dan zullen we het maar zo laten. –
Ze gaan uit elkaar. Henderk denkt onderweg. Ik had jachtopziener kunnen worden. En is nog niemand voor gevonden.. Als ik na een jaar ‘goed gedrag’ er eens naar informeerde?… Onzin, Gohat maakt je wat wijs, eerst maar eens kijken waar de fret is gebleven.
De andere morgen loopt hij voor dag en dauw om de konijnenberg, graaft een gang uit, maakt de geluiden waar het beestje anders op reageert; het blijft verborgen, het zal de vrijheid wel gekozen hebben….
Ruim een maand later verschijnt Van Gool in parade-uniform ’s morgens voor acht uur, op de karnstraat waar Henderk het hoofd in de koude straal water houdt die uit de pomptuit stroomt. De rijksveldwachter moet hem naar Assen brengen. De man reikt met het hoofd tussen de balken, ze nemen zeker extra lange kerels voor dat hondewerk. Jantje staat in de keuken, in nachtjak en wollen schort, en snijdt brood; ze kijkt door de open deur en heft een hand als groet.
– We moeten de trein van half negen halen.-
– Ja, ik zal opschieten, zegt Henderk.
– Kom maar verder , veldwachter, roept Jantje, dan kun je een kop koffie meedrinken – Van Gool laat zich neer op een van de knopstoelen bij de tafel. – De slaap uit, Jantje? Vraag hij met een knipoog.
Zij haalt de schouders op met een blik overzij naar haar echtgenoot. Ze veegt met een groezelige doek die op de tafel ligt een kommetje schoon. Hij heeft reeds koffie gedronken, zijn vrouw is weer thuis, maar hij laat zich van het vocht bedienen.
Niet overluid, maar toch duidelijk genoeg om door Henderk verstaan te worden, zegt ze: – De vent derdient dat je hem meeneemt. Hij wil niet oppassen, ‘k heb hem wel honderd keer gezegd dat hij met die strikkerij en zo moet ophouden… Gool maakt een sussend gebaar: – zo zet Henderk ook wel eens strikken .. Je moet beter op hem passen, Jantje, als kerels gezelligheid in huis hebben lopen ze niet altijd in het veld! – Hij voegt er een knopoogje van verstandhouding aan toe. Dat weerhoudt haar te zeggen wat haar op de lippen kom, ze lacht, vindt het mooi dat haar echtgenoot haar de eerste weken niet voor de voeten loopt.
Henderk komt binnen, klaar voor de reis. Het magere ironische hoofd van zijn begeleider verrijst tussen de zolderbalken en bukt onder de lage deur als ze naar buiten gaan: – Zeg Jantje maar goede dag, Henderk; ze zal je een paar dagen missen! – Henderk antwoordt: – Dat komt ze wel te boven. – Hij haalt de fiets uit de schuur en ze rijden weg. Jantje kijkt met enig leedvermaak uit het raam: De vent krijgt wat hij verdient, die paar weken zullen hem opknappen; hij mag ook langer wegblijven. Ze lacht schamper: een rooide duivel in gezelschap van de lange gerechtigheid; de oude kar van de een schiet telkens uit naar de dienstfiets van de ander net alsof hij hem in de wielen wil rijden; donquichot en .. en … Zelfs de buren valt het op, ze lachen; denken zeker: die twee zie jo ook niet vaak samen. Nu rijden ze in de beste verstandhouding de hoek om
Ze zoeken in de trein een vrije coupé, ’s morens is het zo druk niet, Henderk evenals Van Gool in zijn beste pak, een pruim achter de kiezen, de mondhoeken bruin.
– Kan ik je een presenteren, veldwachter? ’t Is beste Nikkel, – De ander wijst het aangeboden zakje pruimtabak niet af, doet er een rojale greep in met de opmerking: – Dat wordt me niet elke keer door een arrestant voorgehouden. – Henderk kijkt niet zuinig, zou zelfs schik in de reis hebben als het niet om zijn veroordeling ging. Assen bezoek je niet elke dag! Het perron te Gasselternijveen ligt open op de volle westenwind; ze knopen de jas dicht en zetten de kraag op. Het lokaaltje van Stadskanaal laat gelukkig niet lang op zich wachten. Ze vervolgen hun reis; een koud zonnetje kijkt scheef hun coupé binnen. De lokomotief gilt. – Wat hebben ze in …
Rest ontbrekt.