Geachte heer Kocks 12-07-1971

Geachte heer Kocks 12-07-1971

12 juli 1971

Geachte Heer Kocks,

Mijn vader, Albert Dening, werd op 7 september 1873 in Zuid-Sleen geboren. Zijn vader, jan Dening, geboortig uit Erm en zijn moeder, Aaltje Kruit uit Borger, woonden toen in het huis waar tegenwoordig Hotel Zwols staat, dus vlak bij d’olde Toren.

Zijn ouders hadden een logement en café met een eenvoudige stalhouderij en wat boerdrij. Een van de kamers werd toen permanent bewoond door de dorpsdokter, een vreemde signeur en stille drinker, die vaak bij nacht en ontij met een koetsje naar patienten moest worden gebracht. Ook vaak een detachement militairen als er weer eens een oproer in de venen was.

Mijn vader was de jongste zoon, zijn broer Bertus stierf in april 1878 als loteling, eenzaam in een militair hospitaal in Breda. Verder waren er nog twee zusters, Lammechien en Harmtien die beiden een respectable leeftijd hebben bereikt en in Sleen liggen begraven.

Een onbekommerde jeugd had mijn vader niet; daarvoor waren de financiën te krap in logement Dening, Zijn ouders hadden (gelukkig) geen handelsgeest en er werd veel van hun goede Drentse karaktereigenschappen geprofiteerd. Op school was hij een goed leerling; het Nederlands leerde hij foutloos schrijven en in stellen en rekenen was hij bepaald een ster. Z’n onderwijzer, meester Artigman had als nevenberoep “landbouwer” en daarom spiedend door de schoolramen keek of meid en knecht wel aan het werk waren. Hoewel er plannen waren dat hij onderwijzer zou worden zijn deze, waarschijnlijk door gebrek aan geld, niet gerealiseerd. Wel heeft hij, na de lagere school nog les gekregen, waar en van wie is mij onbekend. (Meeser Nijdam)

Tot zijn 24 ste jaar is hij in Sleen gebleven en deed het boerenwerk bij zijn vader. De voortdurende geldzorg deed hem uitzien naar iets anders. Naar aanleiding van een advertentie besloot hij deel te nemen aan het examen voor rijksambtenaar bij de invoerrechten en accijnzen.

Op 29 sept. 1897 werd hij aangesteld als kommies 4de klasse in Groenlo met een jaarwedde van f. 420,- Na diverse examentjes werd hij op 31 okt. 1900 kommies 3de klasse in Beek bij Doetinchem,

In 1904 kommies 2e klasse in Zuidland, in 1913 kommies 1ste klasse en onbezoldigd rijksveldwachter in Amserdam, op 30 juni 1925 assistente dienstgeleider en later chef du bureau aldaar. Veel jonge ambtenaren werden door hem, tijdens zijn loopbaan, voor hun examens opgeleid. Op 1 november 1934 werd hij gepensioneerd.
In Zuidland heeft hij mijn moeder leren kennen waarmee hij in aug 1905 trouwde. Zij kregen twee kinderen, Jan Albertus en schrijver dezes.

Enige bijzonderheden:
Geloof.
Hij was lid van de Nederduitsche Hervormde Gemeente Op 29 nov. 1900 liet hij zich echter, bij deurwaardersexploit, als lid royeren.

Politiek
Hij was sociaal-democraat in hart en nieren. Niet verwonderlijk, gezien de levensomstandigheden van de arbeidersbevolking in vroeger jaren en ook, het ambtenarenbestaan toe zal er niet vreemd aan geweest zijn. Hij schreef, meestal, scherpe stukjes in het ambtenaren-maandblad. Helaas moest dat in die tijd nog onder een pseudoniem.

Gezinshoofd.
Hij was geen dictator. In alles pleefgde hij overleg met mijn moeder. Een buitengewoon goed en zorgzaam vader was hij die altijd voor z’n kinderen klaarstond. Helpen met huiswerk, schoenen verzolen, speelgoed maken enz. Ik kan mij niet hiernneren dat wij ooit een avond of nacht alleen thuis zijn geweest.

Karakter.
Hij trad niet op de voorgrond en was geen prater. Beschouwend, rustig, pijproken en veel gevoel voor humor. Wat aan de zuinige kant. Soms toch ook wel eens driftig als hij b.v.b. iets las dat discriminerend voor het Drentse volk was.

Schrijver
Met schrijven over Drente begon hij kort na zijn pensionnering. Schriften schreef hij vol in z’n keurig handschrift. Vaak las hij het voor en wij en de familie in Drente beleefden daar veel plezier aan. Zijn eerste verhaal “Um d’olde Toren” verscheen in 1939 als feulleton in de Drentsche en Asser courant.
Later gevolgd door “Steven Benting” (Oet ’t olde dorp)

In 1943 en 1945 werden beide verhalen in boekvorm uitgegeven in de Hunnebedden-serie, drukkerij en uitgeverij “De Toren Laan” in Assen. Helaas, door de oorlog, op zeer slecht papier.
Een bundel korte verhalen “Oet oes eigen Drenthe” verscheen na zijn overlijden in 1949.

Naast dat proza schreef hij ook poëzie. Bij tijd en wijle verscheen er wel eens zo’n gedichtje in krant, maandblad of kalender.
Het zijn geen hoogdravende gedichten, maar ze spraken de gewone mensen wel aan.

Liefhebberijen.
Op de eerste plaats kwam zijn schrijven over z’n geboortegrond en het leven daar. We kunnen wel aannemen dat dit het vastleggen van zijn herinneringen was van eigen leven in Drente.
Hij las veel kranten. Een enkele keer een boek. Deed boodschapjes voor zijn moeder. Speelde met z’n kleinkind Thea. De vacanties werden in Drente bij familie doorgebracht. Waar hij dan graag nog dorsvlegel, zeis en vork hanteerde.
In Amsterdam ging hij vaak naar de “Drentse Vereniging” waar hij veel voorlas en waar het door hem geschreven “Drente Lied” uit volle borst werd gezonden. Een van zijn boeken is toen nog (na herschrijveing) als toneelstuk aldaar opgevoerd.

Eindbeschouwing.
Albert Dening was een plichtsgetrouw, eerlijk en eenvoudig mens. Mild in woord en geschrift. Gevoelig voor tragiek waar in hij toch ook de humoristische kant kon zien.
Zijn einde kwam plotseling op een zondagmiddag bij het theedrinken op 1 mei 1949, de dag van de arbeid.
De arbeid, die toen, voor hem, was volbracht.

Met vriendelijke groeten,