Hapklare vertellingen en hoogwaardige verhalen van Jan Veenstra, Witte raaf met vlekjes

De verhalenbundel Die nacht een feest, van streektaalauteur
Jan Veenstra (47) uit Hoogeveen, bevat enkele juweeltjes van Drentstalige
vertelkunst. De bundel telt achttien Drents- en twee Nederlandstalige verhalen
die, samengevoegd binnen het kaft van een layouttechnisch goed verzorgde
uitgave, een aardig beeld geven van de literaire ambities en van de
stilistische kwaliteiten op grond waarvan Veenstra zichzelf schrijver wil en
mag noemen.

Wanneer een uitgever het plan opvat om een aantal
verhalen van een schrijver te selecteren met de bedoeling die gebundeld op de
markt te brengen, zal er eerst een zorgvuldig selectieproces plaatsvinden, op
grond van een toetsbaar uitgeverscriterium. Daarbij worden de minder sterke
verhalen doorgaans terzijde geschoven.

Door Ab Drijver

Bij het samenstellen van de bundel Die nacht een feest is
dat selectieproces ongetwijfeld toegepast. Maar dat proces lijkt niet gestoeld
te zijn geweest op een eenduidig uitgangspunt als het gaat om het handhaven van
literaire kwaliteit. De bundel bevat namelïk zowel hoogwaardig-literaire
verhalen a s minder volmaakte vertelsels. In een enkel geval is er zelfs sprake
van puberuitingen dier afgezet tegen de hoge kwaliteit die in de literaire
verhalen besloten ligt, afbreuk doen aan het gevoel van respect dat Veenstra
als literator afdwingt. En dat IS jammer.

Het is natuurlijk mogelijk dat de uitgever zeer bewust op
een selectie van ‘rijp en groen’ heeft gemikt, vanuit de gedachte dat de markt
voor literaire producten zeer klein is, terwijl er in de streektaalwereld
betrekkelijk eenvoudig kan worden gescoord met hapklare vertellingen.
Commercieel gezien is zo’n keuze wellicht verdedigbaar, maar jammer blijft het.

Verhalen als Kiezen en Vrijdag de dertiende doen afbreuk
aan de kwaliteit van deze bundel. In Kiezen beschrijft de auteur hoe de apostel
Petrus en de aartsengel Gabriël discussiëren over het feit dat de hemel overvol
is geraakt. Het verhaal draagt een irriterend-puberaal karakter en het eindigt
als de bekende nachtkaars. In het Nederlandstalige verhaal Vrijdag de dertiende
probeert Veenstra bewust de lolbroek uit te hangen. Het verhaal is slap, en een
zin als Van kinderen krijgen ging ik trouwens in die tijd klakkeloos uit zonder
veel benul van hoe of wat’ kan, stilistisch gezien, niet door de beugel.

Grootmeester

In de verhalen Lezen kan nooit kwaod, Ien mei, Uutweien
an zee, Lochtspiegeling en Massey Ferguson toont Veenstra Zich echter een
literair grootmeester binnen het idioom van de Drentstalige vertelkunst.

In Lezen kan nooit kwaod bijvoorbeeld, schetst hij een
boeiend beeld van een kleine Drentse dorpsgemeenschap, gesitueerd in het begin
van de jaren zesti . Een gemeenschap, waarin de geestelijke vrijkeid van de
puber Jan

Veenstra aan banden wordt gelegd door de rechtlijnige
denktrant van gevoelsarme ‘mannenbroeders’ die het geestelijk klimaat in het
dorp voor een belangrijk deel domineren.

Veenstra verhaalt onder meer over een kortzichtige
zwienenboer die, gedreven door een matglashelder Godsbesef dat gestoeld is op
onweerlegbare dogmatiek, in zeer grote toorn ontsteekt wanneer hij zijn zoon
betrapt op het lezen van een realistisch boek. De zoon heeft het boek van Jan
ter inzage gekregen. Jan leende het, op naam van zijn vader, in de plaatselijke
leesbibliotheek annex tabakshandel. Er is in genoemde verhalen sprake van interessante
literatuur. Een prachtig verhaal is, onder meer, Uutweien an zee.

Berustend

Veenstra, zelf opgegroeid in•een Drents gereformeerd
milieu dat zijn schrijverschap aantoonbaar beïnvloedde, toont Zich een subtiel
observerende tijdgenoot, die de gebeurtenissen en situaties van weleer
beschrijft op een literair-kritische, maar tevens berustend-beschouwende wijze.
Er is geen sprake van voelbare frustraties ten aanzien van de negatieve
aspecten van dit – door kleingeestigheid gekwelde – milieu, waarmee hij als
jongvolwassene brak. Sterker nog: Veenstra beschikt over een groot
relativeringsvermogen, en hij weet zichzelf, als de ikfiguur in de verhalen,
via reelmatig terugkerende uitingen van onderkoelde humor en keiharde zelfspot
te handhaven als ‘een welwillende buitenstaander’. Het heeft er alle schijn van
dat hij de band met het verleden, die hij ooit eenzijdig doorsneed, ondanks
alles diep in zijn hart het liefst zou willen herstellen, met name waar het
gaat om de gevoelsband die hij als kind met zijn ouders had.

Verschillende verhalen in deze bundel lijken geschreven
te zijn vanuit de gedachte dat een auteur die met enige regelmaat op podia in
de provincie voorleest uit eigen werk, over een breed arsenaal aan vertelsels
dient te beschikken. Vaak is er ook in de niet-literaire verhalen sprake van
intelligente – soms absurdistische humor en van verrassend taalgebruik, zoals
in Die nacht een feest, Indexeren en Klein familiedrama. Jan Veenstra is een
geboren verteller, die het publiek in het Drents een eigentijdse en volwaardige
manier van schrijven en vertellen biedt. Als er een kritisch-zorgvuldige (op
aspecten als intelligentie en literaire kwaliteit gerichte) selectie zou hebben
plaatsgevonden, dan zou deze bundel, als potentiële witte raafin het wereldje van
de Drentstalige literatuur, zonder vlekjes in de winkel hebben gelegen.

Jan Veenstra. Die nacht een feest, en andere verhalen.
Stichting Het Drentse Boek. Zuidwolde 1989. ISBN 906509 139 4.