Het regionalisme in deze tijd (III) Schrijvers in en buiten Drenthe

1n de streektaal — ook in het Drents — wordt veel
geschreven. Hoe komen mensen ertoe te gaan schrijven en waarom kiezen ze het
dialect als hun schrijftaal?. Waarom zijn andere schrijvers, die evenzeer met
een bepaalde streek verbonden zijn, ervan overtuigd, dat zij juist het
Nederlands moeten ge- bruiken in hun
werk? Hoe ligt de verhouding tussen
deze twee talen: de streektaal (het
Drents) en de cultuurtaal (het Nederlands) in de wereld van de schrijvers?

Zijn schrijvers werkelijk mensen, die als kluizenaars leven — gekke gewoonten hebben, of excentriek moeten doen —
of zijn er ook dood gewone burgers ondér, „boeren en buitenlui” die net
als alle andere mensen prijs stellen op
contact? Op deze en meer dergelijke vreemde vragen gaan wij hier nader in.

Schrijver worden is een meikwaardige aangelegenheid. Er
bestaat geen vakschool voor auteurs of een spoedcursus voor dichters. Deze geordende en brave maatschappij heeft tot nog toe voor dichterlijke lieden en
andere aspirant-kunstenaars geen
passende opleiding klaar weten te
brouwen. (Waar dat wel zo is in Rusland
bijv. — blijkt het resul taat even verheffend te zijn als de gebruikte methode).

Schrüver worden is een kwestie van aanleg zowel als van
omstandigheden; een aangeboren fantasie,
een stilistisch vermogen kunnen behulpzaam
zljn bij de ontwikkeling van een ta lent -— maar er zijn honderden goede
stilisten, die toch nèt geen schrijver zijn.

Voor dat zich ontwikkelend schrij verschap is naast
fantasie een daadkracht nodig, die aanzet tot het geestelijk avontuur, dat het
werkelijke schrijven moet zijn. Schrijvers vormen zichzelf. Hun grote
leerschool .is het leven. De wereld om hen heen of de wereld van het boek.

Allerlei slag lieden vindt ge in hun gelederen: doktoren
(Slauerhoff) , advocaten (Bordewijk),
vrome huismoeders (Clare Lennart) en wat

Drenthe betreft leraren (Harm Drent) , boeren (Arend Mulder) en schilders (Hans
Heyting). Echte beroepsschrijvers, die „leven van hun pen” zijn zeldzaam,
omdat lezers (kopers) in het toch al zo kleine Nederland nog ‘ altljd te zeldzaam zijn, De combinatie
journalist-schrijver (Ben van Eysselsteijn) komt wel veel voor.

De taal die men gebruikt voor z’n werk wordt voor een
groot deel be paald door de jeugd van de schrijver. Zou men zowel de streektaal
als de Nederlandse kunnen gebruiken krachtens wat men geleerd heeft in die
jeugd, dan wordt de keuze vaak bepaald door datgene, dat het dichtst aan het
hart ligt van de beginnende schrijver.

Sommigen denken, doen en leven in de streektaal: zij
gebruiken vaak dialect. Anderen geloven, juist door de streektaal het publiek te kunnen bereiken,
dat zij iets te zeggen hebben en dat van hun werk het meest kan profiteren, en
schrijven op die gronden dialect. Vervolgens is er de groep van schrijvers, die beide talen ge bruikt;
zij schrijven soms Nederlands, maar een deel van hun werk leent zich er typisch
voor in het Drents geschreven te worden. Het dialect heeft namelijk nuances, fijngevoeligheden, die de
cultuurtaal niet heeft. Men kan er met name zeer specifieke gevoelens in
weergeven en haast onmerkbare overgangen mee aanduiden. Men kan in de
streektaal zeer gedetailleerd schrijven door de grote woordrijkdom en eveneens
zeer beeldend. Het beeldende, plastische, volkse in de goede zin, is bij
uitstek geschikt om bijvoorbeeld in een oud volksgedicht (epos) als ‘t verhaal
van De Vos Reynaarde gebruikt te worden.
Zo bestaan er dan ook o.a. in het Gronings en in het Drents . (Jan Naarding)
bewerkingen van dit kostelijke middeleeuws ge dicht over het slimme vosje.

Tenslotte is er de groep schrijvers, die wel
streekmotieven gebruiken of hun thema’s aan een bepaalde streek ontlenen, maar
uitsluitend het Nederlands gebruiken In hun werk, met soms een enkel woord
dialect er tusSen door (Marchien Eising, Ben van Eysselsteijn, Johan Hidding en
Anne de Vries).

Hoe is nu de onderlinge verhouding van al deze schrijvers
uit een bepaald gebied (Drenthe) en uit de hele Sassische ruimte van
Oost-Nederland met aangrenzend Duitsland ?

In Drenthe is deze verhouding uitstekend. De legende van
de ivoren toren, waar de schrijver in eenzaamheid leeft, is een mooie legende.
Hoeveel alleen zijn ook bij het schrijven te pas komt, daarnaast en
daartegenover heeft een schrijver contact nodig. Schiijvers van velerlei
pluimage

_ en van zeer verschillende vlucht .zijn vereend in de
Drentse Schrieverskring. Het hoofdaccent van deze kring ligt misschien bij e de
dialectschrijvers, maar er zijn ongeveer evenveel Nederlands schrijvende leden
en er bestaat beslist geen rivaliteit tussen de beide talen. In de Drentse
Schrievers-Almanak, die dit jaar werd uitgegeven staan bijdragen in beide talen
broederlijk naast elkaar afgedrukt.

Is dit een verloochening van de streektaal? Het is
duidelijk, dat de kern van het regionalisme de streektaal blijft, die
wetenschappelijk zuiver wordt beheerd — maar om deze kern heen liggen de andere
uitingen, die regionalistisch van geest zijn, hoewel ze niet in de streektaal
zijn ge, steld. Om de streektaal heen is in steeds wijdere cirkels de cultuur
van de streek opgebouwd. De uitingen in de Nederlandse taal over of uit de streek horen daar eveneens in thuis. Marchien
Eisings werk is even Drents als dat van
Hans Heyting, ook al gebruikt de een bijna uitsluitend Nederlands en de ander
voornamelijk Drents.

Een liefde voor een streektaal mag nooit uitlopen op een
farizees puriteins verheerlijken van deze taal als de enige ware. Wij leven in
onze gewesten zowel in een Nederlandse als
in een Sassische cultuursfeer. De doordringing van beide sferen in
elkaar kan alleen maar vruchtbaar werken en is van het grootste belang.

Kortweg gezegd:
Het is onmogelijk een goede literatuur
in de streektaal op te bouwen zonder voldoende ken nis van wat in het
Nederlands is en nog wordt geschreven. Cultuur eist eruditie, dat wil zeggen
belezenheid, bekendheid met datgene, wat er op het door de lezer beoefende
terrein van kunst in Europa gebeurt. Natuurtalenten, die het zo wel kunnen,
zijn te zeldzaam; en elk talent heeft contact nodig — uitwisseling — gesprek en
lectuur.

Ik geloof, dat het de zwakte is van veel regionalisten en
van veel dialectschrijvers, dat zij uit angst alles van buiten afweren. Uit
angst: omdat zij bang zijn, dat hun werk en hun talent van minder waarde zullen
blijken te ‘zijn dan dat van hun confraters ,van over de streekgrens. Deze
bekrompenheid is funest en doodt het
talent. Schrijven eist vakbekwaamheid — ook al heeft men geen diploma in
die richting nodig om zich te „vestigen” — het eist oefening, geduld en
bovenal geestelijke rijkdom. Deze ligt in de eerste plaats in de mens zelf
besloten en in de menselijke ontwikkeling van het individu, maar in de tweede
plaats en ‘dadelijk, na de vervulling van die eerste voorwaarde in de
geestelijke openheid: het bloot dur ven staan aan het vreemde, andere,
buitenlandse of zelfs buitenwereldlijke, zoals dat ontmoeten in de gebieden van
kunst, wetenschap en religie.

Ik meen zonder
arrogantie te moz gen zeggen, dat de Drentse schrüvers dit hebben begrepen —
ook als is bij hen de geest vaak wel gewillig, maar ‘t vlees zwak. De Drentse
Schrieverskring had de belangrijke primeur in heel het Sassische gebied de
eerste echte schrieverskring te zijn.

(Er waren wel kûnstenaarskringen met ook schrijvers als
lid, maar geen literaire verenigingen in • deze vorm).

Gerriet Wilms komt de eer toe in samenwerking met pn
gestimuleerd door de studentengroep Menso Alting in Groningen de stoot te
hebben gegeven tot de oprichting van deze kring in 1953. De steun van het
Drents programma van de R.O.N. en het Drents Genootschap waren daarbij van
betekenis.

Sindsdien is er, niet alleen in Drenthe, gewerkt (twee
almanakken, vele vergaderingen), maar dit initiatief heeft in Twente, De
Achterhoek, in het Land van Ems en Vechte (Duits- land) en tenslotte ook in
Gronipgen navolging gevonden.

1 n Drenthe — en voor een deel ook in de genoemde andere
gebieden, al ligt daar vaak veel meer de nadruk op de streektaal — heeft men
het zo npodzakelijke contact met elkaar en met de buitenwereld gezocht. Deze
Schrieverskringen — behalve de Groningse, die er een Drentse achterdocht op na
schijnt te houden, zijn verbonden in een overkoepelende organisatie: De Bond
van Sassische Schrieverskringen, die in 1955 werd opgericht.

Deze Sassische Bond wil het contact tussen de
afzonderlijke streken bevorderen en organiseert daartoe dit weekend in Ter Apel
een congres, waar schrijvers en taalgeleerden uit dit gebied elkaar zullen
treffen. Professor dr. K. Heeroma — ‘de Sassische hoogleraar uit Groningen, dr.
xArnold Rakers uit Bentheim en Arend Hauer van het amateurtoneel (N.A.T.U.),
zullen er lezingen houden over de
streektaal en over goed streektoneel. Er wordt in het Sassisch gepreekt
door een Duitse predikant en in de streektaal gezongen; kortom de streektaal
zal deze dagen in het middelpunt van de Sassische• belangstelling staan. De
bijeenkomst staat onder leiding van de voorzitter van de bond dr. J. Naarding.

Dit Sassische contact is broodnodig voor elk gewest. Het
geeft de eigen streektaal een groter perspectief. Deze ontwikkeling is niet van bovenaf de gewesten
opgelegd, maar eerder een teken van een groeiend contact. Een ander teken van dit gesprek over de grenzen
is het bestaan van het Sassische literaire tijdschrift ‘t Swieniegeltje. Dit
blad, dat oorspronkelijk Gronings van opzet was getuige de Groningse naam —
(Drents: iegelkoor) — is sinds een jaar Sassisch. Schrijvers uit het gehele
werkterrein schrijven erin. Het heeft ook lezers en medewerkers over de grens.
Het aantal abonnees groeit en er is
kopij in- overvloed. Regionalisten van allerlei politieke, godsdienstige en
regionalistische overtuigingen werken eraan mee.

Een ideaal blad? Zeker niet; de naam van het blad is niet
onbesproken gebleven in de perstumulten uit de Groninger beweging.
Tegenstanders en concurrenten van het blad (De Warf, nu ter ziele) hebben niet
nagelaten het verdacht te maken, maar het is deze tijd te boven gekomen. Ook
aan inhoud en vorm is nog veel te verbeteren, maar een zekere reputatie heeft
het zich in korte tijd ongetwijfeld terecht verworven.

‘t Swieniegeltje
wil voor alles het peil van schrijven in het Sassische gebied omhoog brengen
net als de schrieverskringen. Simon van Wattum
en drs. W. Diemer hebben belangrijk werk gedaan in deze richting.

Het blad is kritisch en staat open, velen vinden er een
publikatiemogelijkheid. Dat dit nodig is bewijzen de provinciale maandbladen,
die te officieel geworden zljn — te gevestigd en te gezeten — voor de
hartekreten van de Sassische schrievers.

0 zien we, dat ondanks het vaak nog bedroevende peil van
datgene, wat we als Sassische schrijvers voortbrengen, de besliste wil tot iets
beters in elk gewest aanwezig is. Wij Drenten stellen bewust prijs op een
vreedzaam samenleven van Nederlands en Drents, maar zullen aan beiden steeds
een kritische maatstaf aan moeten leÈgen. Het moet dan mogelijk zijn, ondanks
alle vervlakkende invloeden van buiten af het eigen gezicht te bewaren. Niet uit
conservatisme of reactie, maar omdat het een geestelijke waarde voor ons heeft.

Gieten.

Harm Werners.