'Ik strooi Drentse schrievers peper in 't gat' De mens in voor- en tegenspoed 05-10-'83
‘Ik strooi Drentse schrievers peper in ‘t gat’ De mens in voor- en tegenspoed 05-10-’83
Ik strooi Drentse Schrievers in peper in ’t gat
De mens in voor en tegenspoed door Ab Drijver
Het wiegje waarin Jan Veenstra zijn
eerste luier vulde werd sussend heen en weer bewogen door ouders van onbesproken gedrag. Het stond in een degelijk anti-revolutionair nest en Jan kan zijn rustverstorende activiteiten in Drenthe’s literaire wereld dan ook niet goedpraten door te schermen met een ongelukkige jeugd. Vader Veenstra was jarenlang raads lid voor de Anti Revolutionaire Partij in Hoogeveen. Het gezin woonde in Noordsche schut waar Jan genoot van een jeugd waarin afivisselend Drents en Nederlands werd gesproken.
Hij vertelt: „Het was een gereformeerd mi lieu. Vader was een echte AR-man en hij wek te mijn belangstelling voor politiek. Al vlug kwam ik in bestuursfuncties terecht in het verenigingsleven en nadat ik als mts’er in mijn stageperiode in Groningen was gaan wonen was ik ook in de PPR actief’. Hij studeerde bouwkunde en werkte een tijd je als free-lance tekenaar, weigerde in militai re dienst te gaan en vervulde zijn vervangen de dienstplicht als bemiddelaar op het arbeidsbureau in Assen. De functies waarin hij verzeild was geraakt beroofden hem van zijn vrije tijd en al dat werk begon hem tegen te staan. Jan: „Ik ben sterk relativerend van aard en begon te twijfelen aan het nut van allerlei zaken. Het drong tot me door dat ik veel din gen deed waar ik eigenlijk niet meer achter stond en begon te zoeken naar bezigheden die ik gevoelsmatig als belangrijk kon erva ren. Op een dag kreeg ik een aflevering van Oeze Volk in handen en toen ik die las kreeg ik het gevoel dat ik in ieder geval terug zou moeten naar „het Drents”. Niet uit nostalgie maar meer om te zoeken naar dingen die van waarde zijn. Ik had het idee dat ik bij de basis moest beginnen en die lag voor mij in dat Drentse dorp en in dat dialect waarvan ik de waarde ontdekte”.
Zijn eerste Drentse verhaal werd in Oeze Volk geplaatst en Jan werd êên van de vaste medewerkers. „Ik had niet in de gaten dat er méér was dan Oeze Volk maar tijdens het feest rond het 25-jarig bestaan van dat blad kwam ik Martin Koster
tegen die ook in Oeze Volk schreefmaar daarnaast actief was als redacteur van Roet. Hij bleek ook in Groningen te wonen niet eens ver van mij vandaan. Hij maakte me duidelijk dat je in het Drents over bepaalde onderwerpen niet kunt schrijven en dat dat eigenlijk te gek is. Ik was een echte Oeze Volkschrijver dat wil zeggen dat alles wat ik schreef „Drents-eigen”moest zijn en daar ben ik van terug gekomen. Ik ben nog niet zo lang lid van de Drentse Schrieverskring maar ik ben er van overtuigd dat die organisatie een platform moet worden waarop allerlei richtingen elkaar ontmoeten. Het mag niet langer een basis zijn voor eenvormigheid” Jan publiceerde in Roet en in de bladen van de Drents Groningse Pers en merkte dat zijn verhalen steeds verder van het Oeze Volk repertoire afweken. Hij kreeg een baan als
groepsleider in de Mesdagkliniek in Groningen trok zich terug uit zijn vele vrije-tijdsfuncties en gebruikte het schrijven als uitlaatklep. „Als groepsleider werd ik regelmatig met mezelf geconfronteerd. Het was niet gemakkelijk maar ik heb er enorm veel geleerd. Ik was altijd een verstandelijk reagerend mens geweest en anderen vinden me vaak erg afstandelijk. Ook in mijn opvoeding kwamen gevoelszaken nooit ter sprake. In die kliniek kwam ik gevoelens tegen die ik in mezelf niet eens kende. Ik ontdekte bijvoorbeeld dat er een grens is aan het wegdrukken van angstgevoelens.
In spannende situaties moest ik soms toegeven dat ik bang was. Ik heb toen ook geleerd dat een mens overspannen kan zijn. Dat had ik nooit serieus genomen”.
Terwijl Jan OD zoek ging naar zijn drijfveer en gevoelens maakte ook zijn literaire werk een ontwikkeling door. „Ik kwam tot de conclusie dat het belangrijk is dat een mens zijn -leven zelf inricht. In mijn verhalen kwam ik stukjes van mezelf tegen. Ze gingen over mensen die klem zaten en naar een oplossing zochten. Ze zetten een stap die ongewoon was maar dat deden ze om te overleven”.
Na vier bewogen jaren werd Jan voorlichter bij het gemeemtelijk gas- en elektriciteitsbedrijf in Groningen. In de Drentse schrijverswereld voelde hij zich steeds meer verbonden met mensen als Marga Kool, Albert Haar en de medewerkers van Roet. Jan: „Ik besloot in een satiri-
sche publikatie af te rekenen met mezelf als schrijver van Oeze Volk. Dat deed ik in Oes Roet dat radicaal duidelijk moest maken dat ik een andere weg was ingeslagen. Ik wilde niet meer vereenzelvigd worden met Oeze Volk hoewel mijn krantje geen afscheid van Bart Veenstra betekende. Als ik niet vanuit Gasselternijveen gestimuleerd was dan had ik waarschijnlijk al lang niet meer geschreven. Aan de ene kant heb ik kritiek op Oeze Volk maar aan de andere kant ben ik er gevoelsmatig mee verbonden. In het laatste nummer is weer een stukje van mij opgenomen maar ik schrijf in dat geval als het ware met een ingebouwde censor en dat heeft in-
vloed op mijn taalgebruik”. Jan stuurde Oes Roet toe aan alle leden van de Drentse Schrieverskring en merkte in „het verre Groningen” in eerste instantie weinig van de kritiek. Pas later, nadat duidelijk was geworden dat hij de auteur was werd hij er over aangesproken. Jan: „Het verhaal waar iedereen over valt is eigenlijk het enige serieus bedoelde verhaaltje. Ik heb geprobeerd een liefdesrelatie weer te geven in een punkers-krakers milieu in het bijbehorende taalgebruik. Ik heb er geen seconde aan gedacht dat het als pornografisch zou worden uitgelegd en heb daar grote bezwaren tegen. Eén van de verschrikkelijkste reacties kwam van peper in hun gat strooien zodat ze loskomen een oudere schrijver die zei dat hij het stukje van de romantiek. Ik zeg niet dat ze moeten aan zijn vrouw had laten lezen vlak voor ze
naar bed gingen”.
HB-2000
In de Drentse boekenweek lanceerde Jan het blad HB-2000 dat hij samen met Albert Haar vulde. Achteraf bleek het mee te vallen maar de eerste reacties van vooral oudere schrij vers was vijandig en afwijzend. „HB-2000 was niet bedoeld om te schokken maar als een ludieke bijdrage aan de festiviteiten in de boekenweek. Het is frappant dat een heleboel mensen reageerden zonder het te hebben gelezen. Laat één ding heel duidelijk zijn. Ik ben er van overtuigd dat onder de oudere leden van de schrieverskring goede schrijvers zijn maar ze zijn te voorzichtig. Ik wil ze
chrijven op mijn manier maar ik eis de armslag en de tolerantie om de dingen te doen die ik zelf als waardevol ervaar. Dan moet er niet steeds verkondigd worden dat een bepaald verhaal niet Drents zou zijn. Als ik in Hoogeveen door de Hoofdstraat loop dan kom ik punkers tegen en het is wel eens gebeurd dat ze zich agressief gedroegen. Maar ze praten Drents en het is idioot om net te doen alsofze er niet zijn. Drenthe is een prima land om op vakantie te gaan en we hebben ontzettend veel voorzieningen. We moeten ervoor waken dat er geen sociale voorzieningen worden voor de rest van het land. We moeten onze taal hanteren om zelfbewustzijn te kweken. In het Drents kan over veel meer onderwerpen worden geschreve n dan over die prachtige heidevelden”.
Hij gooide een „dikke bongel” in het kippenhok van de Drentse Schrie rskring en keek verbaasd toe ter- wijl de veren in het rond vlogen. Hij had verwacht dat zijn satirische
krantje Oes Roet zou worden dood gezwegen. Dat was immers ook jarenlang gebeurd met het literaire tijdschrift Roet? Maar Oes Roet pakte anders uit. Vooral een eigen tijdse beschrijving van een liefdes relatie werd door een aantal Drentse schrijvers opgevat als een stukje pornografie van het zuiverste water
Gerrit Kuipers, oud-voorzitter van de Drentse Schrieverskring bracht de onlustgevoelens die Oes Roet -vooral bij zijn leeftijdgenoten had opgeroepen onder woorden. Tijdens een vergadering van de schrie -verskring noemde hij het blad „een bommegie” dat het voortbestaan van de organisatie zou kunnen bedreigen.
De onverlaat die het blad in zijn eentje had volgeschreven was toen nog anoniem en zat tijdens de tirade van Kuipers met een onschuldig gezicht naar het behang te staren. De drukproeven voor de Drents-talige krant HB-2000 die hij samen met schrieverskring-secretaris Albert Haar zou laten verschijnen lagen al klaar. We hebben het over Jan Veenstra (32) uit Groningen.