Ik wilde het zo doen, dat iedereen het kon volgen

INTERVIEW

BERT KAMPING

Bert Kamping mag dan zijn
pgevolgd door Eelke van Es, zijn optreden als gemeentedichter van Emmen
krijgt een staartje. Zaterdag 30 juni presenteert hij in Boekhandel Plantage
Vermeer zijn eerste dichtbundel: ‘Gemeen tegedichten’. Tijd voor een terugblik.
Door Joep van Ruiten Emmen toen hij solliciteerde naar de functie van
gemeentedichter in Emmen, kende Zuidoost-Drenthe Kamping vooral als muzikant en
zangdocent. Minder bekend was dat hij naast zijn map ‘songteksten’ er een
verzameling teksten op nahield met het label ‘als er geen muziek in zit’. Daar
zaten zijn gedichten tussen.En dus was de stap van de muziek naar de poëzie
maar klein. ‘TIK zag het als uitdaging”, zegt Kamping (Erm, 1971) over
zijn motivatie. “Ik ben altijd al veel met tekst bezig geweest en wilde
dit wel eens proberen. Daar kwam bij dat ik mijn hele leven al in deze streek
woon, op een paar jaar Groningen na. Ik wilde de gemeentedichter een regionale
identiteit geven. En ik wilde het zo doen, dat iedereen het kon volgen. Geen
lange,

diepzinnige teksten, maar toegankelijke gedichten.”
Hij begon zonder veel verwachtingen. “Ik was hiervoor nooit serieus
dichter geweest. Ik schreef vooral liedteksten. Maar dat is een heel ander
verhaal, een andere manier van met tekst omgaan. Een gedicht moet een kop en
staart hebben, vind ik. Bij een liedtekst gaat het erom hoe je naar het refrein
komt en hoe je daar weer vandaan kunt gaan. De spanningsboog is heel
anders.” Twee jaar later blikt Kamping terug op een indrukwekkende
productie veelal korte gedichten. Hij schreef ze doorgaans op dinsdag avond. De
volgende dag werden ze op de drukpers
van weekblad Emmen.nu verwacht. “Zo’n deadline maakt je productief’, zegt
hij. ‘Ik was de hele week aan het dichten. Woorden en zinnen noteren. Maar
dinsdagavond werden de besluiten genomen. Dat was het echte smeden.” Het
eerste jaar ging hem makkelijker af dan het tweede, zegt hij. Vooral vanwege de
vrees voor herhaling. “Je hebt van die terugkerende evenementen, zoals
Koninginnedag en het Full Colour Festival, maar daar wilde ik geen twee keer
over dichten. Over het Atalantadrama moet je ook geen zes weken achter elkaar
willen schrijven. En dat geldt net zo bij de voetbalclub, die andere bron van
inspiratie.” Dichten over voetbal bleek sowieso niet zonder . gevolgen.
“Op een gegeven moment had ik de supportersvereniging hèlemaal over de pis
omdat ik in een gedicht de club had afgefikt. Het leverde mij op een
supporterssite een tegengedicht op. Daarin stonden de bekende verwensingen
tegen kunst en cultuur: dat ik een klaploper was die op kosten van de
gemeenschap… Heel apart, vooral omdat ze het allemaal zo persoonlijk
opvatten.” Zijn gedicht Verslagen over de gemeentelijke cultuurnota
(‘Hoopvol klonk in tweeduizendnegen/ ‘Verbinden, Verzilveren, Versterken’/ Een
jaar later rest ons niets dan/ ‘Verlaten, Verslagen, Verwerken’) leidde tot
boze reacties uit het gemeentehuis. ‘Waar ik het lef vandaan haalde zoiets op
te schrijven… Dat het absoluut niet de waarheid was. Ik snap dat het voor een
ambtenaar vervelend is, als een beleidsnota in de la verdwijnt. Maar zulke
reacties? Een giller.” Over het algemeen was de ontvangst positief.
“En dan vooral op gedichten die in de streektaal zijn geschreven, dat
voegt blijkbaar iets toe. Ik heb er via Facebook een fan uit Den Helder
aan overgehouden, een Friezin — die vond
het echt heIemaal te gek wat ik deed en was teleurgesteld dat het voorbij was.
Op persoonlijke gedichten heb ik veel reacties gekregen, mensen lazen er dan
hun eigen ding in.” Aanvankelijk zou hij evenveel in Nederlands als in het
Drents schrijven, maar gaandeweg sloeg
de balans door naar het laatste. “Omdat die gedichten inhoudelijk beter
waren. Achteraf is dat niet zo gek. Als het persoonlijk is, als het over mijn
eigen belevingswereld gaat, schakel ik automatisch naar Drents. Het Nederlands
leent zich beter voor gedichten over officiële onderwerpen en
gebeurtenissen.” Kamping is een geboren spreker, maar Drents schrijven is
een ander verhaal. “Ik heb het mij
eigen gemaakt door veel boeken erbij te halen. Als ik iets niet wist, dan vroeg
ik het Huus van de Taol om advies. Er zijn natuurlijk regels, maar op sommige
punten wijk ik af. Ik schrijf bijvoorbeeld ‘ungeloof’ en ‘umdat’, mijn ‘o’ is
een ‘u’. Zo spreek ik ook. Die ‘o’ komt uit het
Hollands. Voor er regels waren, gebruikten mensen in het zand-Drents ook
regelmatig een ‘u’. Nog opmerkelijker is zijn gebruik van de letter ‘d’ bij
verleden tijd, waar elders in Drenthe een ‘t’ wordt geschreven. ‘In mijn zand
Drents heeft het Kofschip veel meer uitzonderingen dan het Nederlands”,
zegt hij. ‘lk schreef een keer ‘Ik kochd dat hoes’ en dacht, hee, dit is toch
wel heel raar. Daarop legde ik het voor aan het Huus van de Taol. Die konden er
mee leven, het is zoals ik Drents spreek en volgens de spellingsregels in het
zandDrents is de uitspraak leidend voor de schrijfwijze.” Wat thematiek en
toon betreft valt op dat Kamping als gemeentedichter een neiging had tot
filosoferen en mijmeren, minder gespitst was op anekdotes. “Ik vind
oorzaak en gevolg fascinerend – het zit ook in mijn liedteksten. Dat situaties
anders hadden kunnen zijn als je onder een bepaalde omstandigheid op een
bepaalde plek een andere keuze had gemaakt. Hoe het kan dat dingen lopen zoals
ze lopen, dat vind ik interessant.”

Hoe nu verder? “Ik blijf schrijven”, zegt
Kamping. “Maar niet in de frequentie van iedere week een nieuw gedicht.
Wel op dezelfde manier: met een kwinkslag en een verwijzing naar een zegswijze
of een woordgrap. Ik ben geen literair dichter. Ik ken nog steeds de regels
niet, maar dat heeft ook voordelen. Toegankelijk en leesbaar, dat is mijn
stijl. Alsof ze tussen de groenteadvertentie en de aankondiging van het
zilveren huwelijk kunnen worden gedrukt.”

Dit interview is ook opgenomen in de bundel
Gemeentegedichteri, die zaterdag 30 juni wordt gepresemteerd.