In memoriam Lammert Braaksma

A.J. SCHOLTE

Toen op zondag 3 november 1963 in Assen bekend werd, dat
de heer Braaksma, na een aanrijding, in het Wilhelminaziekenhuis overleden was,
heerste er in brede kringen een diepe +erslagcnheid. Braaksma was in Assen en
niet alleen in deze stad een zeer bekende en zeer geziene persoonlijkheid. Hij
was een echte Drent en had met uitzondering van enkele jaren zijn hele leven in
ons gewest doorgebracht. Dat was ook met twee van zijn voorouders het geval.
Zijn vader, Hinderikus Braaksma (evenals diens vader Meinardus Henderikus
Braaksma, rijkscommies eerste klasse bij de belastingen) was van 1865 tot 1886
werkzaam in de provincie Groningen, maar daarna in Drenthe; van 1886 tot 1899
in Vries en vervolgens tot zijn pensionering (1913) te Norg, waar de familie
tot 1913 in een oude boerderij aan de Steeg woonde (gebouwd in 1762 en
gerestaureerd in 1962), later bewoond door de kunstsmid Wim van der Hoek. De
Braaksma’s telden, ofschoon van Friese afkomst, Drenten met bekende namen onder
hun voorouders ; een betovergrootmoeder van Lammert, Catharina Elisabeth
Hofstede (een kleindochter van ds. Willem Jansz. Hofstede, van 1677 tot 1717
predikant te Beilen), was een nicht van Rolina Johanna Hofstede, de echtgenote
van mr. Johannes van Lier, de bekende schrijver van de ‘Oudheidkundige
brieven’, de ‘Verhandeling over de Drentse slangen en adders’ en van ‘De
Tegenwoordige Staat van Drente’, dl. 1 en 11.

Lammert Braaksma werd 12 september 1891 geboren te Vries,
als jongste van de veertien kinderen van Hinderikus Braaksma en Naantke
Veldhuis (geboren te Vlagtwedde). Hij had een gelukkige jeugd en sprak steeds
met grote liefde en verering over zijn ouders. Tot in het laatst van zijn leven
ging hij herhaaldelijk te voet naar Norg om de graven van zijn ouders te
verzorgen. Zeker is reeds in zijn jonge jaren de liefde voor de fauna en flora
van Drenthe in hem ontstaan en het is wel heel merkwaardig, dat hij met de
schrijver van de ‘Verhandeling over Drentse slangen en adders’ zoveel
belangstelling voor adders had ; ik heb het meegemaakt, hoe hij met groot gemak
een adder ving om die in huis te bestuderen.

Van 1906 tot 1910 bezocht hij de Rijkskweekschool voor
onderwijzers te Groningen, behaalde later de hoofdakte en de akten lager Frans
en handtekenen en de middelbare akte schoonschrijven. In 1913 moest hij in
militaire dienst; tijdens de eerste wereldoorlog was hij van 191 tot 1917 als
sergeant onder de wapenen.

Hij was van 1910 tot 1914 onderwijzer te Ruinerwold, van
1917 tot 1920 te Farmsum, waar hij zijn vrouw, Gebbiena Hoff, leerde kennen,
met wie hij 30 maart 1920 te Delfzijl in het huwelijk trad, welk huwelijk
buitengewoon gelukkig was. Het echtpaar kreeg twee kinderen, de zoon,
Henderikus Edzo werd in 1921 geboren, de dochter, Siverdina Naanke in 1925.
Beiden wonen thans in Paramaribo, de zoon als arts, de dochter als echtgenote
van de predikant, ds. J. van der Werff. In 1920 werd Braaksma te Leermens
benoemd, van waar hij in 1929 naar Assen vertrok om hoofd te worden van de
opleidingsschool aan de Noordersingel, die in 1936 naar de Emmastraat werd
verplaatst. Gedurende vele jaren gaf hij ook les aan de cursus voorbereidend
technisch onderwijs. Braaksma was een uitstekend onderwijzer, die veel invloed
had op zijn leerlingen, zijn klasse was een toonbeeld van orde en netheid. Hij
had een open oog voor vernieuwingen, wat uit de aard der zaak wel eens
moeilijkheden gaf met het personeel, maar hij behield en waardeerde ook, wat
goed was in het onderwijs van vroeger. Zijn lessen waren niet in de eerste
plaats gericht op de school, maar vooral op het leven, en menig leerling kan
daar nog van getuigen. Zijn tekentalent, dat zijn dochter van hem geërfd heeft
(haar ‘Drie podagristen’ hebben lange tijd de omslag van de Nieuwe Drentse
Volksalmanak versierd) en zijn grote liefde voor de natuur hebben ongetwijfeld
zijn onderwijs boeiend gemaakt. Zijn school lag hem heel nauw aan het hart en
het is voor hem een groot verdriet geweest, toen tengevolge van de
reorganisatie van het onderwijs in Assen de opleidingsschool in een gewone
lagere school ver anderde. Ook buiten het onderwijs had Braaksma velerlei
belangstelling. Toen de drie oprichters van de studiekring (later ‘Studiekring
D. H. van der Scheer’, nog later ‘Het Drents Genootschap’) bijeen kwamen om te
overleggen wie gevraagd zouden worden om als lid toe te treden, sprak het wel
van zelf, dat zijn naam als een van de eerste werd genoemd. Het was een heel
bescheiden begin, en behalve onze voorzitter met zijn vooruitziende blik, heeft
waarschijnlijk niemand van ons kunnen vermoeden, dat dit kleine groepje de kern
zou worden van een zo belangrijke organisatie als het Drents Genootschap.

In het begin waren het niet meer dan acht of tien
personen, die als regel eens in de maand bij een van de leden aan huis kwamen,
waar ieder om de bèurt een inleiding hield over een onderwerp, dat betrekking
had op Drenthe. 1-1et waren gezellige, intieme bijeenkomsten en het is mij wel
gebleken, dat sommige leden het helemaal niet prettig vonden, dat de kring zo
van karakter veranderde. Iets van die spijt voel ik ook in het gedicht ‘Exit D.
H. van der Scheer’, dat Braaksma voordroeg op de bijeenkomst op 12 maart 1947,
toen de oprichting van het Genootschap een feit werd.

Braaksma is altijd een trouw lid gebleven, zoals hij het
ook was van de afdelingen Assen van de Natuurhistorische en van de
Prehistorische vereniging. Hij bezocht de bijeenkomsten geregeld, nam deel aan
de excursies en was gedurende enige jaren bestuurslid van de Natuurhistorische
afdeling. Van zijn liefde voor de prehistorie getuigde zijn belangstelling voor
de opgravingen te Leermens in de tijd, dat hij daar werkzaam was. Hij bezat een
fraaie verzameling urnen en bijlen en stond steeds op de bres voor het behoud
van oude waarden. Zo trachtte hij ook het Sint Maartensfeest in ere te
herstellen en loofde hij prijsjes uit voor de mooiste lichtjes, uit
beetwortelen of knollen gemaakt.

Van zijn tekentalent getuigen twee zwart-witte
muurtekeningen in de school te Leermens, voorstellende Hugo de Groot en Woodrow
Wilson met het onderschrift (het was kort na de oorlog van 1914-1918) : ‘De
Groot’s wil is Wilsons grootheid’.

Op een bijeenkomst van het Drents Genootschap in 1948
vertoonde hij een paar gekleurde tekeningen van een boerderij te Schieven, voor
welks behoud hij een lans brak. Hij raakte in vuur, als het ging om het behoud
van oude waarden: een boerderij, een volkslied, oude bomen, overleveringen, hij
was zo gehecht aan de dingen van vroeger, dat zijn overgrote liefde wel eens
overging in behoudzucht.

Met zijn collega, A. C. Sperna Weiland gaf hij
tekenvoorbeelden uit, die in de serie ‘Kinderprenten’ (uitgegeven bij de firma
Van Gorcum en Comp.) verschenen onder de titel ‘Teken prettig’.

Niet alleen het tekenen, ook andere kunsten, zoals zang
en dichtkunst hadden zijn belangstelling.

Bij het Fabriciusfestijn, dat bij gelegenheid van de 75
ste verjaardag van Jan Fabricius (30 september 1946) te Assen werd gevierd,
verscheen de rijmprent ‘Weeròm’ en voor de verjaardag van Koningin Wilhelmina
vervaardigde hij een zangspel voor declamerende stem en koor, dat op 31
augustus 1948 op het Kerkplein te Assen werd opgevoerd. Hij maakte deel uit van
de commissie, die een prijsvraag uit schreef voor een Drents volkslied.

Het is mogelijk, dat zijn naam vooral zal blijven leven
door zijn ges dichtjes. Zelf hechtte hij er niet veel waarde aan. Hij zei: ‘Ik
mag voor mijn plezier rijmpjes maken en als een ander mij dan dichter noemt,
dan is die uitspraak voor zijn verantwoording en meer dan ik pretendeer’. Maar,
ofschoon ze zeer ongelijk van waarde zijn en niet alle even belangrijk, ze
worden gewaardeerd, vooral de versjes, die hij in de laatste jaren in de
Drentsche en Asser Courant publiceerde. De redacteur van deze courant had veel
moeite om ze in handen te krijgen, maar toen ze zo successievelijk verschenen,
bleek wel, dat de lezers ze op prijs stelden. Ik stel mij voor, dat een
bloemlezing uit zijn beste werk zeer zeker succes zou hebben. De beste van zijn
gedichtjes zijn zo eenvoudig, zo direct geschreven uit een warm hart en geven
blijk van een scherpe opmerkingsgave. Dikwijls hebben ze betrekking op eigen
ervaringen, grote of kleine gebeurtenissen, die een diepe indruk hebben
gemaakt, worden verwerkt tot verzen, waarin het echte leven van gewone mensen
klopt.

In het reeds genoemde gedicht: ‘Exit D. H. van der
Scheer’ zijn hij en zijn vrouw de vader ‘mit de kop vol zôrgen’ en de moeder
met het wit gezicht, vol zorg over de ondergedoken zoon, werkzaam in het
verzet.

‘De eerste kerkgang’ is een herinnering uit zijn jeugd,
waaruit blijkt welk een diepe indruk deze gebeurtenis op hem heeft gemaakt. Hij
is zijn hele leven een trouw lid van de Ned. Hervormde kerk geweest, was een
geregelde kerkganger en bekleedde gedurende een aantal jaren het ambt van kerkvoogd.
Ook verzorgde hij de schoolcathechisaties.

‘Port Natal’ is een tafereeltje, dat hem trof tijdens een
bezoekuur aan die inrichting voor zenuw- en zielszieken. Jaren lang bezocht hij
elke zondagmiddag cen patiënt in ‘Licht en Kracht’, een onderafdeling van Port
Natal, bestemd voor de ernstigste patiënten. Hij las en sprak met hem en was
tot aan het laatste toe (de zieke overleed veertien dagen voor Braaksma’s
heengaan) voor hem een grote steun.

Van dc redactie van de Nieuwe Drentse Volksalmanak kreeg
hij het verzoek om oude volksoverleveringen in dichtvorm te bewerken, een
opdracht, die wel in zijn lijn lag, omdat hij zelf niet ongevoelig was voor de
een of andere vorm van mystiek. De vertellingen : ‘De lebstok’, “t Golden
kaalf’, ‘De glèène keerl’, ‘Rooie Saander’ en ‘Ludolf van Bun’ verschenen in
jaargang 1958 en werden daarna ook elders gepubliceerd. Ook in het maandblad
‘Drenthe’, in ‘Oeze volk’ en in de ‘Drentsche en Asser Courant’ verschenen zijn
gedichten, terwijl in enkele bloemlezingen: ‘Brummelwal’, ‘Drentse
Dichterbloempies’, ‘In Seymour Mulder’s voetspoor’ sommige versjes werden
opgenomen. Daarbij nog enkele prozaschetsjes, b.v. ‘Herinneringen’ in: Uut en
um oes Olde laandschop’ van Poortman, een schetsje over jongens en adders.

Hij hield een aantal lezingen: voor de ‘Studiekring D. H.
van der Scheer’, voor oudercommissies, voor de afdeling Assen van de
Natuurhistorische vereniging, voor de oprichting van Drentse verenigingen in
andere plaatsen (Haarlem, Wageningen, Leeuwarden) en sprak af en toe voor de
R.O.N., o.a. met dr. Naarding de: Samenspraken tussen Jaan en Lammert. Jaan en
Lammert, Naarding en Braaksma, met alle verschil in karakter en belangstelling,
welk een grote overeenkomst. Ze zijn beiden in 1963 heengegaan, beide oerechte
Drenten met de beste eigenschappen van hun landaard, bescheiden, werkzaam, met
een innige liefde voor het land en zijn bewoners, beide dichterlijke naturen
met grote gaven van hoofd en hart. Bij alle verdriet over hun heengaan is het
een troost, dat hun werk blijft en vooral ook, dat hun invloed en dat niet
alleen op hun leerlingen, zal blijven doorwerken.

Een korte levensbeschrijving is te vinden in de Drentsche
en Asser Courant van november 1963 ; in het nummer van 14 november schreef A.G.
Cool een artikel: ‘Ontmoeting met Lammert Braaksma’. Een portret vindt men in
het handboek ‘Drente’ van Poortman, dl. 11, tegenover blz. 257.


Coevorder Proclamatiên in 1814

E. J. WERKMAN

Rijksarchivaris in Drenthe

adat hij op 30 maart 1814 de eed op de grondwet —de ‘wijze
constitutie’, waarvan hij in zijn proclamatie van 2 december 1813 gesproken had
— had afgelegd, benoemde de Souvereine Vorsc op 6 april 1814 krachtens de hem
bij artikel 76 van de constitutie verleende bevoegdheid, gouverneurs in de
onderscheidene provinciën. Bij hun instructie kregen deze functionarissen een
zeer uitgebreide bevoegdheid, zodat hun positie sterk doet denken aan die van
de prefecten uit de periode van de inlijving. Zij waren de pijlers, waarop het
sterk monarchale staatsbestel van het nieuwe vrije Nederland berustte.

Tot Gouverneur van Drenthe benoemde de Vorst mr. Petrus
Hofstede, oud-landdrost van het gewest en oud-prefect van het departement van
de monden van de IJssel. In de aanstelling van personen, die in de Franse tijd
hoge ambten hadden bekleed of zelfs rechtstreeks onder de keizer hadden
gediend, zag men destijds niets vreemds; de regering stelde er prijs op van hun
bestuurservaring en vaak erkende bekwaamheden gebruik te maken. Mr. Hofstede is
in functie getreden op 14 mei 1814. Tussen de datum van zijn benoeming en die
van zijn ambtsaanvaarding vond een voor zijn gewest uiterst belangrijke
gebeurtenis plaats: op 7 mei 1814 verliet het Franse garnizoen onder de
luitenant-kolonel Joseph Martin David met volle krijgseer de vesting Coevorden.
De kozakken, de boeren en de Drentse landstorm, die ongeveer een half jaar
sinds het Franse gezag in de rest van Drenthe was ineengestort voor de stad
hadden gelegen, waren met hun lichte bewapening niet bij machte geweest de in
uitstekende staat verkerende en van geschut, munitie en proviand ruim voorziene
vesting te veroveren. Zij hadden slechts een niet al te hecht cordon om de stad