In memoriam Louis A. Roessingh
Op 25 Januari waren te Westerbork velen uit heel Drenthe
saamgekomen om onze grote schilder-dichter de laatste eer te bewijzen. Het
bestuur van het Drents Genootschap was vertegenwoordigd door de voorzitter Drs
H. J. Prakke, Dr J. Naarding, de heer M. Nijenhuis, pastoor Kocks en Mr J.
Linthorst Homan. Namens het genootschap sprak de voorzitter over de betekenis
van Louis Roessingh als schilder en dichter van Drenthe, waarna Dr Naarding een
ontroerend dialectgedicht voordroeg (opgenomen in ons vorige nummer).
Wie op de Borker Vesperye — waar Roessingh bij zijn 75ste
verjaardag werd gehuldigd en het ereburgerschap van Westerbork ontving — hoorde
hoe treffend Hans Heyting toen de jubilaris als schilder tekende, wie deze
biografie opgenomen in de jongste Drentsche Volksalmanak — nog eens naleest,
moet wel volledig instemmen met Heytings waarderende beschouwing.
Doch gveneens als Drents dialectdichter had Roessingh
grote gaven; het prachtige bundeltje „’t Diggelhoes” en haast alle
jaargangen van de Volksalmanak, in de laatste kwart eeuw verschenen, getuigen
daarvan. Hoe zuiver wist hij met enkele dichtregels een sfeer te scheppen, een
situatie te belichten met milde humor en schoonheid in simpele vorm. Terecht
noemde Dr Naarding de schilder-dichter een onzer beste Drentse culturele
pioniers.
Hoe Roessingh als mens en als kunstenaar ook in Antwerpen
gewaardeerd werd, daarvan getuigt de volgende beschouwing, overgenomen uit „Het
Toneel” van 26 Januari 1951.
Deze kunstenaar die zijn leven te verdelen wist tussen
Zijn geboortestreek, waar hij steeds opnieuw de schoonste motieven voor zijn
kunst ging zoeken, en Antwerpen, die trotse stede aan de Schelde, waar hij reeds
zo lang woonde met zijn gezin en waar hij zich gelukkig voelde, is niet meer.
17
Deze schilder was een van die stille en eenvoudige
naturen. Met een fijnzinnig kunstgevoel wist hij zijn leven te omhullen met
alles wat schoonheid en poëzie uitademde.
Zo was het vooral de heide, die Drentse heide, waarover
hij begeesterend vertellen kon, die hem onuitputtelijk bleef inspireren.
Roessingh behoorde tot die grote clan van heideschilders,
maar toch ging hij niet ten onder aan het gevaar van dit genre, omdat hij zijn
landschappen wist te doordrenken met een eigen gevoel, met een eigen ontroering
die zuiver was. Hij ontkwam aan de begrenzing van de herhaling door het
persoonlijke aan zijn visie.
Echter de heide niet alleen trok zijn belangstelling.
Roessingh, door zijn evolutie, nam plaats in de rij van die generatie waarvoor
de romantiek een belangrijk aandeel in hun oeuvre opnam. In deze ondertoon
waren zijn figuren, zijn intérieurs steeds geschilderd.
Zij die met de kunstenaar in contact kwamen werden
onmiddellijk getroffen door zijn diepe beleven van de schoonheid der dingen.
Wanneer men hem met het specifieke accent zijn eigen
gedichten, poëtische kleinoden van het zuiverste karaat, in het Drentse dialekt
hoorde voordragen, ontdekte men meteen de grootheid van zijn ziel.
De ruime werkplaats aan de Zilversmidstraat te Antwerpen
ligt nu eenzaam. Er waren de herinneringen rond aan een edel kunstenaar. Allen
die hem kenden, zullen de leegte voelen die het verlies van een goed mens, van
een eerlijk kunstenaar achterlaat.
REMI DE CNODDER.
HEIDEGEZICHT (Voor Kunstschilder L. Roessingh)
Er dwalen schapen door de heide,
een herder waakt met oog en hand,
en waar een schaap te lang blijft weiden
dreigt er de hond met klauw en tand.
Het zandig pad trekt diep zijn sporen,
het wijst de weg naar stal en huis.
Men kan hier vrij de winden horen,
door berk en spar vaart een geruis.
Zo ver men ziet bloeit vol de heide,
de rust vindt hier het hart bereid.
Van mens en dier kon ‘t oog niet scheiden,
zo bindt dit doek hun tocht aan doel noch tijd.
REMI DE CNODDER.