In memoriam Roessingh van Elp

10 December 1873—18 Januari 1951

Door Hans Heuting

He’k mien leven dan vernusseld ?

Nee, mien lochtkasteel he’ k bouwd,

Um ‘n ideaal te bargen

Dat God mij had toevertrouwd.

Neen, „vernusseld” heeft Louis Albert Roessingh zijn
leven niet. Een lang welbesteed leven heeft hij gewerkt in het land dat zijn
grote liefde had, het oude, ongerepte Drenthe. Zijn liefde uitte hij niet
alleen met penseel, maar ook met de pen van de dichter. En beide uitingen van
die fijnzinnige geest gaan zo wondergoed samen, de schilderijen en de
dialectgedichtjes. Geen heroïek spreekt er uit, geen grootse gebaren, geen
machtige orgelklanken maar wel een grote devotie, een milde humor een stille,
blijde melancholie en een hoofse liefde.

Vers in het çeheugen ligt ons nog de „Borker
Vesperije” waar we hem huldigden en waar hij ereburger werd van de
gemeente waar hij een mensenleeftijd gewoond en gewerkt heeft. Hij was nog zo
vol werklust en vitaliteit deze bescheiden, haast patriarchale figuur, in zijn
voorkomen zo geheel de kunstenaar van de oude stempel. Kort voor zijn dood
schreef hij me nog: „Ik ben momenteel bezig een roman te schrijven. Hoe ouder
hoe gekker zul je wel denken, maar ik kan er geen kwaad mee doen, ‘t geen ik nu
niet van het publiceren van mijn memoires kan zeggen l”

Het oude, ongerepte Drenthe is welhaast verdwenen.
Roessingh, die voor zijn schilderijen hardnekkig de „ressies die men overleut
veur oes’ ‘zocht en weergaf, is nu heengegaan. De lijn der Drentse
Schilderstraditie die loopt van de Barbizon en Haagse scholen via Stengelin,
heeft thans in Dozy en Roessingh zijn einde gevonden. Een nieuw Drenthe is
groeiende. De Drentse schilders van nu, zoeken en vinden andere onderwerpen
voor hun doeken, want de eindeloze heidevlakten zijn grotendeels ontgonnen, de
klederdrachten zo çijk aan traditie, zijn verdwenen, en door de oude dorpen
raast het snelverkeer en vloeken de daken der na-oorlogse huizen tussen de
grijze boerderijen.

Maar nog is veel schoons gebleven en werd nieuwe
schoonheid geboren. Laten de schilders van nu met penseel en tekenstift
vastleggen, dat, wat er nog overgebleven is!

De „Zandhof”, het „teumig bôrchien” met zijn
wonderlijke, kasteelachtige architectuur, zal de meester niet meer zien
terugkeren uit Antwerpen, als na een lange winter het voorjaar over het oude
landschap vaart. Wie, als ik, onder de bekoring kwam van dit sprookjesachtige
stukje grond in het oude Elp, zal met mij dit plekje kunnen aanvoelen als
gewijde aarde. Laten we hopen, dat de „Zandhof” in de toekomst met piëteit
zal worden behandeld, een piëteit waarop het, volgens een schone traditie recht
heeft!

Roessingh werd op zijn laatste tocht begeleid door een
droeve stoet van vrienden, collega’s, bewonderaars, gemeentebestuurders van
Westerbork en officials van het Drents Genootschap. Hij is niet vergeten
heengegaan! Volgens oud-Drents gebruik volgden de „naobers” uit Elp de
lijkkoets en droegen de bloemen.

Roessingh sprak in een van zijn gedichten over de „Aole
organist die werd achtergelaten, allén in ‘t rooie zaand”. Dit is
aanleiding geweest, dat z’n familie voor hem een grafkelder heeft laten
metselen. Zijn stoffelijk omhulsel rust nu op de „Roessinghs akker”, de
begraafplaats van Westerbork.

En woar ze ‘n stee hum gaven.

Een dewellocht stillijk stun.

Tot, zwevend langs de paden,

Het ‘t pad hen ‘t orgel vun . . .

Aldus eindigt het gedicht over de „Aole organist”.
In dwaallichten gelooft men niet meer in het Drenthe van vandaag. Maar zou het
toch niet mogelijk zijn, dat er in stormachtige nachten een „dweellocht”
zweeft van Roessingh’s graf naar het verlaten atelier in de „Zandhof” ?

Assen, Mei ’51.

Noot van de redactie: Deze bijdrage, oorspronkelijk
besternd voor de almanak voor 1952 kon daarin door verschillende omstandigheden
niet worden opgenomen.