Inleiding H. Nijkeuter en R. Ootjers

Inleiding

Luuks Hilbers jonges. Dialectschetsen uit het Drentsche
dorpsleven van H. van Dijk (1879-1956) verscheen in 1935 in boekvorm bij Kluwer
in Deventer (voorzien van een inleiding van P.J. Meertens), na eerder in
afleveringen gepubliceerd te zijn in de Meppeler Courant en in Salland, onder
het pseudoniem H. van ’t Wold.

Hendrik van Dijk is een goeddeels vergeten auteur. Zijn
leven en werk zijn pas sinds een aantal jaren voorwerp van onderzoek. l ) In
1956 schrijft Jan Naarding 2) in een in memoriam niet veel meer over Van Dijk
dan waar en wanneer hij geboren werd, waar hij werkte en waar en wanneer hij
stierf. Meertens en Wander 3) noemen in hun bibliografie enkele titels van de
hand van Van Dijk. De opmerkingen van Kuipers 4) en Westerhuis 5) zijn zo
mogelijk nog summierder. Verreweg het meest beknopt zijn wel Boerma en Broersma
6).. zij volstaan met het noemen van de naam ‘Van Dijk’.

In deze inleiding zal een poging gedaan worden een beeld
te geven van leven en werk van Hendrik van Dijk en zal een interpretatie,
gevolgd door een receptie, van zijn Luuks Hilbers jonges gegeven worden.

Biografische
schets

Hendrik van Dijk werd geboren op 10 december 1879 te
Ruinerwold, als zoon van Goossen van Dijk en Jantje Luten 7). Hij werd opgeleid
voor onderwijzer aan de Normaalschool te Meppel, waar hij zijn onderwijzersakte
behaalde 8 ). Op 2 januari 1898 trok hij naar het Drentse Zuidwolde, waar hij
als onderwijzer ging werken; daarna was hij van 1904 tot 1907 onderwijzer aan
de openbare school te Linde, een dorp in de gemeente Zuidwolde 9) In Zuidwolde
raakte Van Dijk betrokken bij de oprichting van de rederijkerskamer Concordia,
waarvan hij van januari 1902 tot juli 1905 secretaris was 1 0)

Op 2 februari 1907 vertrok hij opnieuw, nu naar
Hoogeveen, waar hij ook weer onderwijzer werd. Zijn verblijf in Hoogeveen was
echter van korte duur: in de raadsvergadering van de gemeente Steenwijk van 10
augustus 1909 werd Van Dijk benoemd tot plaatsvervangend hoofd van een nieuw te
bouwen school, School A geheten, aan de Stationsstraat in Steenwijk; reeds op
15 oktober van dat jaar vestigde Van Dijk zich in Steenwijk

Op 27 augustus 1912 echter verliet hij de provincie
Drenthe om te vertrekken naar Velsen, waar hij ging werken aan een
opleidingsschool voor lager onderwijs. Een maand later, om precies te zijn op
28 september, trad hij in Delfzijl in het huwelijk met Maria Zwart. Het
echtpaar Van Dijk kreeg vier kinderen: twee jongens en twee meisjes 1 2 In
Velsen kreeg Van Dijk het als onderwijzer zwaar te verduren: hij kon slechts
met moeite orde in de klas houden. Het gevolg hiervan was dat hij op 31 juli
193() – vanwege hartklachten – werd afgekeurd. Doordat hij in het bezit was van
de akten Frans en Engels, kon hij door privélessen te geven in zijn onderhoud
voorzien. Op 13 januari 1943 vertrok het gezin Van Dijk naar Meppel. Hendrik
van Dijk zou er tot aan zijn dood, op 16 maart 1956, blijven wonen.

Feuilletonschrijver

Gedurende zijn verblijf in Velsen begon Van Dijk – uit een
gevoel van heimwee naar Drenthe – in het Drents te publiceren. Een verschijnsel
dat zich bij meer Drentse auteurs die zich buiten Drenthe hadden gevestigd
voordeed: zo bij Albert Dening (1873-1949) en Marchien Eising (19041986) 1 3)

Het winnen van een prijsvraag, die in 1925 uitgeschreven
was door het IJmuidens Advertentieblad, was voor Van Dijk een stimulans door te
gaan met schrijven I . Aanvankelijk publiceerde hij zijn bijdragen in de
Meppeler Courant. Zo schreef hij hierin van 1929 tot en met 1930 onder het
pseudoniem H. van ’t Wold het Drentstalige feuilleton Luuks Hilbers jonges. Dit
feuilleton werd ook in de Overijsselse krant Salland gepubliceerd. In 1935 werd
Luuks Hilbers jonges, op aandrang van vele abonnees van de Meppeler Courant en
Salland, in boekvorm gepubliceerd als Luuks Hilbers jonges. Dialectschetsen uit
het Drentsche dorpsleven.

Daarna, in 1937, schreef Van Dijk in de Meppeler Courant
nog een Drentstalig feuilleton: Um der wille van het smeer likt de katte den
kandeleer. Ook dit feuilleton werd vervolgens in Salland gepubliceerd. In 1930
verscheen van zijn hand in de zaterdagnummers van de Meppe-

Ier Courant een reeks artikelen onder de naam Van 50 jaar
en thans.

In 1945 publiceerde hij zijn Op Strooienberg.
Dialectschetsen uit het Drentsche dorpsleven, uitgegeven door Boom in Meppel.
In 1951 tenslotte verscheen zijn Het gezin van Roelof en Annechien, ook nu weer
eerst als feuilleton en daarna in boekvorm.

Inhoud

Op een boerderij in Drenthe wonen Jan Hilbers, zijn vrouw
Fômmechien, hun kinderen Garriet, Jantien, Garrechien en Luuks en ook nog
Freins Hilbers, de vier jaar oudere broer van Jan. Sinds hun moeder overleden
is (pa Luuks Hilbers was al veel eerder gestorven) boeren de beide broers
samen. Terwijl Jan al vijftien jaar getrouwd is, is Freins nog steeds
vrijgezel. Op de boerderij wonen verder nog de dienstmaagd Hillechien en de
knecht Rommelt.

Fômmechien is bang dat Freins zich te veel inlaat met
Hillechien, waarvoor gewaakt moet worden, niet alleen om redenen van
standsverschil, maar ook uit angst dat dan het geld van Freins niet ten goede
komt aan haar kinderen. De laatste besluit dan ook Hillechien erop aan te
spreken en refereert daarbij aan Hillechiens afkomst: haar ouders worden s winters immers ondersteund door de diaconie.
Waarop Hillechien reageert met te wijzen op de bruidsschat die Fômmechien ooit
meebracht: zeven kippen en een haan. Fômmechien wordt in de schuur door zowel
Hillechien als Rômmelt vierkant uitgelachen.

Jan Hilbers is woedend, schudt Hillechien eens goed door
elkaar, krijgt van haar een klap in het gezicht en raakt door ’t dolle heen.
Als Fômmechien flauwvalt, laat hij Hillechien pas los. Hillechien rent naar
buiten en wordt daar getroost door Freins; op dat Illonnent bekennen beiden
elkaar hun liefde.

Resultaat van haar houding tegenover Fômmechien is dat
Hillechien ontslagen wordt, met als voornaamste voordeel voor zowel Jan als
Fômmechien, dat ze uit de buurt van Freins is. Fômmechien weet wel een betere
partij voor haar zwager: haar oudere nicht en naanngenote, Fômmechien, van Ome
Luuks. Jan en Fômmechien Hilbers geloven er stellig in dat Freins en Fômmechien
gekoppeld kunnen worden. Nicht Fômmechien wordt gevraagd als spinster op de
boerderij te komen. Ze wordt, na in Meppel gearriveerd te zijn, daar opgehaald
door Freins en er vrijwel direct geconfronteerd met diens slechtste eigenschap:
overmatig drankgebruik. Want nog maar net zit Fômmechien op de wagen, of deze
houdt al stil voor de herberg.

Eenmaal op de boerderij bevalt haar aanwezigheid goed. Freins
echter blijft aan Hillechien denken en zij aan hem. Na een avondlijk
kroegbezoek zoekt hij haar midden in de nacht op. Stomdronken vertelt hij haar
dat ze maar beter een ander kan nemen. Hij is immers maar een grote zuiplap.
Maar beiden denken ondertussen slechts voor elkaar bestemd te zijn. De nieuwe
spinster, Fômmechien, ziet wel wat in Freins, maar omgekeerd is daarvan geen
sprake. De rest van de familie ziet het ook wel zitten tussen die twee.
Hillechien is inmiddels weer aan het werk geraakt, bij Karst en Zwaane Karsies,
waar de dienstmaagd Jenne wegens wangedrag is weggestuurd.

Na verloop van tijd gaat nicht Fômmechien weer terug naar
haar eigen woning, in de vaste overtuiging dat ze er een rijke man aan heeft
overgehouden. Maar Freins laat niets meer van zich horen. Hij zit in een groot
dilemma: moet hij zijn verstand voorrang geven en zijn stand in ere houden of
moet hij toegeven aan zijn gevoelens voor Hillechien? Nicht Fômmechien schrijft
Freins een brief. Zij wenst duidelijkheid.

Als bij toeval komen Freins en Hillechien elkaar tegen
bij dorpsgenoot Jan Knelis. En dan is het pas goed raak: buiten blijkt wat
beiden voor elkaar voelen. Freins brengt Hillechien naar huis. Thuisgekomen
schrijft hij nicht Fômmechien een brief terug, waarin hij haar zijn gevoelens
uiteenzet. Een brief die heimelijk gelezen wordt door schoonzuster Fômmechien,
waarna familieraad gehouden wordt. Besloten wordt, teneinde nog te redden wat
er te redden valt, dat Fômmechien haar nicht een brief zal sturen. Freins en Hillechien
geven te kennen rond mei te zullen trouwen.

Jenne, die weggestuurd was bij de familie Karsies, is nu
aan het werk bij de familie Hilbers. Daar is ze lui en brutaal; zo brieft ze
alles wat ze via de kelder maar te horen kan krijgen door aan ieder die het
weten wil.

Op een avond is er het bruiloftsfeest: alle buren worden
uitgenodigd, er worden teksten voorgedragen, er wordt veel gedronken en er
wordt uitbundig gefeest. Getrouwd en wel verlaat Freins huize Hilbers.
Gaandeweg wordt Fômmechien steeds zwakker en zieker; ze stelt dan ook voor haar
nicht weer te vragen om in huis wat bij te springen. Nicht Fômmechien stemt
toe. In de zomer van het jaar waarin Freins en Hillechien zijn getrouwd,
overlijdt Fômmechien Hilbers.

Een jaar later is er volksfeest in het dorp. En daar
belandt Jan Hilbers met Fômmechien in de ‘mallemolen’. De dorpsbewoners spreken
er schande van, niet zozeer vanwege het feit dat beiden zich tot elkaar
aangetrokken voelen, maar vanwege het tijdstip waarop: zo kort na het
overlijden van Fômmechien Hilbers.

Wat Jan en Fômmechien thuis bespreken, wordt rondverteld
door de nog immer in de aardappelkelder afluisterende Jenne. Ze wordt tenslotte
betrapt en van het erf gejaagd. Maar ook met Jenne loopt het uiteindelijk goed
af: ze trouwt met Barreld en krijgt een aantal kinderen. Ook Jan en Fômmechien
treden in het huwelijk. En OD hetzelfde moment wordt Freins vader van de kleine
Lucas. Fômmechien, nog weleens jaloers op Hillechien, blijkt uiteindelijk
dankbaar voor het haar toebedeelde lot.

Een interpretatie

Hieronder wordt een interpretatie gegeven van Luuks
Hilbers jonges, een interpretatie die gebaseerd is op eerder gepubliceerd
onderzoek 1 5) In Luuks Hilbers jonges
zien we als voornaamste personages optreden: Jan Hilbers, Freins Hilbers (zij
zijn ‘Luuks Hilbers jonges’), Fômmechien Hilbers (de dochter van Garriet en
Geezien Bakker, echtgenote van Jan), Hillechien (de dienstmeid), Fômmechien van
Ome Luuks (ook wel aangeduid als ‘Ome Luuks Fômmechien van het Vèene’), Poesten
Klaos (de vader van Hillechien; eigenlijk Klaas van Pijpenbroek genaamd), Eule
(de moeder van Hillechien; haar echte naam is Aaltje), Jenne (dienstmeid bij
Karst Karsiesvolk, buurtgenoten van de familie Hilbers, en later dienstmeid bij
Jan Hilbers), en, tot slot, de boerenknechten Rommelt en Barreld en de vier
kinderen van Jan en Fômmechien: Garriet (‘de oldste jonge’), Jantien (“t
oldste maagien’), Garrechien (de jongste dochter) en Luuks (de jongste zoon).

De meeste personages doen allerlei uitspraken, ofwel, er
worden uitspraken over hen gedaan, die kunnen leiden tot een interpretatie. Vat
men deze samen 16) dan ontstaat het volgende beeld: Jan Hilbers is driftig,
grof tegen zijn vrouw, niet erg intelligent, hij is gelovig (maar niet
‘streng’), heeft een duidelijk standsbesef voor ogen en is enigszins lui.
Daarbij drinkt hij een stevige borrel. Freins is vrolijk en staat goed bekend,
is niet zo geleerd, is lelijk van uiterlijk, drinkt graag een borrel, is
gelovig (al leeft hij er niet altijd naar) en heeft een ambivalente houding ten
aanzien van zijn komaf (hij is zich zijn stand bewust, maar wil die hiërarchie
ook wel doorbreken). Freins is daarbij niet te beroerd om aan te pakken.
Fômmechien is knap van uiterlijk, gelovig (maar niet zo kerkelijk), zeer
standbewust en gehecht aan geld (hoewel ze er de relatieve waarde van inziet).
Hillechien heeft een lief en aardig karakter, is knap van uiterlijk, gelovig,
kent de rangorde der standen (maar ziet er als het om de liefde gaat – de
betrekkelijkheid van in), wil zich omhoogwerken (in feite ‘omhoogtrouwen’) en
is gehecht aan geld. Fômmechien van Ome Luuks is hulpvaardig, niet bijster
knap, erg godsdienstig en standbewust. Poesten Klaos is niet (in alle
opzichten) dom, is een trouw kerkganger en standbewust. Eule heeft enige
algemene ontwikkeling; ze komt niet veel in de kerk en is standbewust. Jenne
tenslotte is brutaal, onverschillig, slim en heeft een broertje dood aan
werken.

Opvallend bij de bovengenoemde personages is, dat, op
Jenne na, allen duidelijke uitspraken doen over rangen en standen (binnen een
kleine plattelandssamenleving). Zowel Jan, Freins als de beide Fômmechiens (die
gevieren tot de zgn. betere stand behoren, gemakshalve aan te duiden als de
boerenstand 17 )) als Hillechien en haar ouders (die van een zgn. lagere stand
zijn, wellicht aan te merken als de arbeidende klasse), hebben een duidelijk
beeld van hun sociale achtergrond. Die stand lijkt overigens in belangrijke
mate bepaald te worden door geld. Zo wordt bijvoorbeeld Fômmechien (van Jan)
door huwelijk wel lid van de familie Hilbers, maar zal zij altijd herinnerd
blijven worden aan de geringe bruidsschat die zij inbracht. Zij houdt zich (bij
gebrek aan geld) echter vast aan haar ‘voorname’ afkomst.

De personages die uitspraken doen over sociale standen
zijn niet onverdeeld gelijkgestemd over de ondoorbreekbaarheid van die standen.
Zo zijn Jan en Fômmechien Hilbers en de ouders van Hillechien van mening dat de
standen niet doorbroken mogen worden. Freins en Hillechien daarentegen denken
er anders over: Freins heeft een duidelijk ambivalente houding ten aanzien van
zijn afkomst en zijn bezit. Aanvankelijk is hij hierover in tweestrijd, maar
later komt hij meer en meer tot het inzicht dat de geslotenheid van de sociale
klassen best doorbroken mag worden. Zijn gevoel speelt daarbij een niet te
verwaarlozen rol.

Hillechien is eveneens van mening dat de
standenhiërarchie doorbroken mag worden. Ook bij haar speelt het gevoel daarbij
een grote rol. Maar meer nog dan haar gevoel, speelt haar verstand een rol: standsvermenging
betekent voor haar geld en een eigen boerderij. Het uiterlijk van haar
echtgenoot neemt ze daarbij op de koop toe. Als een huwelijk ‘onvermijdelijk’
is, leggen ook de grootste standbewusten zich neer bij een doorbreking van de
sociale standen.

Alleen de liefde, bezegeld door een huwelijk, is in staat
de sociale rangen te doorbreken. Dit lijkt de boodschap, de idee, van Van Dijk
te zijn. De vraag die rijst is, of Van Dijk voor een bepaalde stand kiest. Dat
lijkt niet het geval te zijn: in de ‘boerenstand’ zien we zowel vriendelijke en
hulpvaardige, als driftige personen. Bijster slim lijkt men er niet te zijn. Er
wordt door de één harder gewerkt dan door de ander. De mannen (Jan en Freins)
drinken meer dan goed voor hen is. In de arbeidende klasse lijkt men meer
houvast te hebben aan het geloof. Ook daar, in de arbeidende klasse, treden
diverse karakters op.

Kort samengevat draait het in Luuks Hilbers jonges om het
volgende: binnen een plattelandssamenleving leven mensen van diverse standen
met elkaar. Men heeft daar een duidelijke opvatting over; zo beweren ‘de’
dorpsgenoten in de roman: ‘Rieke 1u en arme meinsen, dat was toch niet ien
soort volk en het was toch wiedweg het beste, ja van Olds heurde het al zo, dat
ieder prebeerde um in zien eigen gedoente te blieven ( . . . , 18) Alleen een huwelijk kan dat vaste
standenpatroon doorbreken. Alleen bij een huwelijk leggen de leden van de
diverse standen zich bij een dergelijke doorbreking neer. En als men trouwt,
dient dat te gebeuren uit liefde, niet omwille van bezitsvermeerdering.

Receptie

Zonder zijn ander werk tekort te doen kan met Jan
Naarding gesteld worden, dat Luuks Hilbers jonges als het hoofdwerk van Van
Dijk kan worden beschouwd 19 . Het boek werd bij zijn verschijning in 1935
buitengewoon goed ontvangen. De receptie van deze roman kan goed in kaart
gebracht worden, omdat uit het – verloren gewaande, maar teruggevonden –
persoonlijk archief van Van Dijk blijkt dat hij nauwgezet de besprekingen van
zijn Luuks Hilbers jonges heeft bijgehouden. Opvallend daarbij is dat de roman
zowel in Drenthe als daarbuiten positief werd beoordeeld. In de jaren dertig
verd in Drenthe nannelijk een aantal Drentstalige en gedeeltelijk Drentstalige
ronrans vernietigend gerecenseerd. Zo niet Luuks Hilbers jonges. Ook de zeer
kritisch ingestelde auteur J.J. Uilenberg as Van Dijk gunsti o gestennd. Jan
Poortnran schreef over Van Dijks ronran: •()pnnerkel ijk is verder, dat Van
Dijk hoewel geboren Drent uit den
Zuidwesthoek en ook nnogelijk dank zij een blijvend contact Inet deze c)lngevin
o – een dialectisch zeer zuivere weergave wist te geven, ofschoon hij reeds
lang elders woont. ( . . .) Als men de gebundelde schetsen nog eens achter
elkaar leest, na ze vroe o er stukje voor stukje genoten te hebben, blij ft er
van het boek een indruk van mooie gaafheid over. Een stukje dorpsleven is hier
vastgelegd, waaraan nnen ook later nog wat heeft. Dit alleen is een voldoening
voor den schrijver en onzerzijds ’n connplinnent waard.

Ook de recensent van het nvaandblad Drente was juichend
in zijn bespreking: ‘Het is een erblijdend verschijnsel, dat in den laatsten
tijd een opbloei valt te nernen in de dialectliteratuur en dat de auteurs van
dorpsromans en dorpsnovelles weer op belangstelling kunnen rekenen wanneer zij de
gave bezitten het volksleven, de zeden en gebruiken op het land, in de
gewestelijke taal, in onderhoudenden vorm te beschrijven. De heer van Dijk is
daarin volkomen geslaagd. Hij heeft het landleven, de zeden, gewoonten,
gebruiken, ook misbruiken van die dagen, op een boeiende wijze geschetst en
daarmede een werk verricht, t welk ook voor de toekomst van een blijvende
waarde is. (. . .) Wij spreken de wensch uit dat de dorpsroman van den heer van
Dijk in handen zal komen van een groot aantal Drenten binnen en buiten de
landpalen van het oude gewest.,

De Drentse literatuur uit de jaren dertig wordt vooral
gekenmerkt door een overwegend (neo)romantische gekleurdheid, met als gevolg
dat vele literaire teksten uit Drenthe een sterk folkloristisch, dan wel volkskundig
karakter dragen. Twee jaar voor Van Dijks Luuks Hilbers jonges verscheen,
publiceerde J.H. Bergmans-Beins (1879-1948) haar roman Het bloed kruipt waar ’t
niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentse boerenleven.

Primaire doelstelling van Bergmans-Beins bij het
schrijven van haar roman – die overigens ook eerst als feuilleton in Salland
verscheen en later eveneens bij Kluwer werd uitgegeven – is geweest het
vastleggen van diverse Drentse leefwijzen en gebruiken.

In die zin is ook Het bloed kruipt waar ’t niet gaan kan
een goed voorbeeld van de genoemde tendens in de jaren dertig binnen de Drentse
literatuur. Hendrik van Dijk, die het werk van Bergmans-Beins goed kende (hij
besprak haar roman in de Meppeler Courant) volgde met zijn Luuks Hilbers jonges
deze tendens 23)

Het feit dat naar de mening van de Drentse recensenten
vooral het dialectgebruik van Van Dijk in een volledig in dialect geschreven
roman zeer zuiver was, maakte Luuks Hilbers jonges in hun ogen een sterk boek.

Van Dijk, die het Drents als moedertaal sprak, vertrok
reeds in 1912 uit Drenthe. Binnen het gezin Van Dijk werd geen Drents
gesproken, maar wel trok men in de meeste vakanties naar familie in Ruinerwold.
Hier kon Van Dijk volop Drents spreken en wellicht daardoor ook bleef een groot
gedeelte van zijn dialect ‘zuiver’.

Opmerkelijk is, zoals hierboven reeds gesteld, dat een
geheel Drentstalig geschreven roman buiten Drenthe zo positief gewaardeerd
werd. Zo besprak A.J. Scholte Luuks Hilbers jonges in de Nieuwe Rotterdamsche
Courant; hij maakte hierin een vergelijking tussen BergmansBeins’ Het bloed
kruipt waar ’t niet gaan kan en Van Dijks Luuks Hilbers jonges. Hij besloot
zijn bespreking met te stellen: ‘Dan weten we weliswaar, dat dit boek niet
tegemoet komt aan de verlangens van hen, die bij voorkeur moderne romans lezen,
romans waarin veel gebeurt, romans van mondain leven, romans met vele en liefst
vluchtige en hartstochtelijke relaties, maar dan weten we ook, dat er toch
velen met plezier kennis zullen maken met deze figuren glanzend en kleurrijk en
tintelend van leven, 24)

H. Nijkeuter en R. Ootjers