Jan Naarding in de oorlog 'Heel het Saksenland dient te ontwaken' D.G.P. 23-12-1987

Jan Naarding in de oorlog ‘Heel het Saksenland dient te ontwaken’ D.G.P. 23-12-1987

Jan naarding in de oorlog:
‘Heel het Saksenland dient te ontwaken’

Vorige week werd in Assen het Jan Naarding-instituut geopend, een triomf van de streektaaldissidenten op de Culturele Raad voor Drenthe. Eerder al werd in Assen een straat vernoemd naar de in 1903 in Sleen geboren schrijver en wetenschapsbeoefenaar. Aan erkenning, al is het dan postuum ontbreekt het de pleegvader van het Drentse nationalisme niet. Maar de officieële geschiedenis heeft tot nu toe een deel van Naardings levensloop maar schamel bericht, dat is de periode tussen 1933 en 1945, toen Naarding, met mr. Dr. J. Linthorst Homan en minder bekende figuren, de kern vormde van een op zijn minst Duitsgezinde groep. Freelance journalist Marcel Möring speurde een jaar lang in archieven en vond schokkende bewijzen voor het bestaan van een intellectuele voorhoede van het ‘foute Drenthe’.

Vervolg van pagina 1

Assen – Wat tegenwoordig het gezicht van de Culturele Raad Drenthe is, het ‘glossy’ Maandblad Drenthe, was in de oorlogsjaren allesbehalve een fris magazine. Het was de stem van een aantal wereldvreemde streektaal-idealisten die zich door de moord om zich heen niet geremd voelden met enthousiasme de verkeerde dingen te schrijven. Jan Naarding, een doctorandus toen nog., vormde met R.D. Mulder de kern van de schrijvende redactie. Naarding was verantwoordelijk voor de plaatsing, en vaak ook het schrijven, van stukken die Duitsers en NSB-ers als muziek in de oren hebben geklonken.

Door Marcel Möring

Die wereldvreemde sfeer in en om het Maandblad Drenthe, en later een aantal andere, meer obscure bladen, waaraan Naarding meewerk, blijkt al in 1939. In het oktobernummer van het Maandblad doet de redactie een oproep: “Laat u (…) niet te veel door het oorlogsgedruisch afleiden van Uw plicht als medewerker, vat de pen op en zendt ons spoedig Uw gewaardeerde bijdrage. ”Het was een boodschap die begrepen werd: er waren belangrijker dingen dan de wereldbrand, de geschiedenis van de kanten muts bijvoorbeeld, of erger.
In juli 1940, als de oorlog is overgegaan in een bezetting en ook de eerste Drentse soldaten zijn geneuveld, publiceert het Maandblad Drenthe een buitengewoon redactioneel commentaar. Daarin wordt gesteld: “Wel is de zon nog niet stralend doorgebroken, maar het daagt in den Oosten”. Uit het oosten kwam in die tijd maar een ding: de bezetter. Dit julinummer is het eerste dat onder Naardings eindredactie valt. Vanaf dan kan zijn stijl worden bespeurd in een aantal niet ondertekende redactionele commentaren. Op grond van stijl- en politieke kenmerken durf ik bijvoorbeeld het redactioneel uit het augustusnummer van 1940 aan Naarding toe te schrijven: “(De) economische positie lijkt voorlopig nog niet rooskleurig. Vandaar, dat in de boerenwereld even had voor eenheid wordt geijverd als dat in de politiek in ons land geschiedt door onzen engergieken landgenoot Mr. J. Linthorst Homan.”

In dit commentaar wordt Linthorst Homan voor het eerst geafficheerd als de ‘Groote Drentsche leider’ die eenheid en orde zal brengen. Linthorst Homan stond, zoals bekend, aan de wieg, en het graf, van de Nederlandsche Unie, de eenheidsbeweging die in de oorlog zo dicht tegen de bezetter aankroop dat zij met recht ‘fout’ genoemd kan worden. Naarding, zoals nog zal blijken, was niet alleen een mateloos bewonderaar van Linthorst Homan, hij was ook bezeten van de eenheidsgedachte van de Nederlandsche Unie.
Daarover straks meer. Eerst is er nog dat redactioneel commentaar uit oktober 1940, een van de meest schokkende passages die eindredacteur Naarding liet passeren, dan wel zelf schreef. “En welk gewest werd opgesierd met een vluchtelingenkamp, dat elders niet kon worden geduld om het toerisme?
Alsof Drenthe niet worstelt om een plaatsje als vakantie-oord. En hoe, zouden die permanente kampen van vreemdelingen de Drentsche geest niet kunnen schaden?”
Het kamp is Westerbork.
Een redactioneel commentaar in januari 1940 preludeert weer op het gedachtengoed van Linthorst Homan: “Hebben wij nu niet teruggevonden, wat wij in al onze politieke en godsdienstige verdeeldheid schenen verloren te hebben?”
In maart 1940 publiceert het Maandblad Drenthe een recensie van het honderd procent fascistische periodiek ‘Hamer’. Het blaadje bevalt de redactie wel: “Overal (wordt) gestreefd naar doelbewuste herleving van oude tradities, wortelend in het oudgermaanse volksleven.”En: “Een schat aan illustraties verlucht de rijke tekst van dit algemen zoo goed uitgegeven en toch zoo goedkopen maandblad.”

Dat Landbouw en maatschappij, de boerenpartij die tegen het uitbreken van de oorlog onverholen fascistoïde was geworden, in het Maandblad goed viel was geen wonder. Naarding stond zelf in die tijd positief tegenover L & M.
Een commentaar uit mei 1941: “In de Landschap heeft ‘Landbouw en Maatschappij’ reeds voor de schok der Meidagen getuigd van deze herleefde gevoelens en waarden en Drenthe, dat nog zoveel goeds uit vorige eeuwen had behouden, zal in de dagende nieuwe wereld niet meer achter staan”.

Hierin vervat Naarding, want die is naar mijn mening de schrijver, de kern van zijn denken: Drenthe is een lichtend voorbeeld voor het verwaten en modieuze Nederland, iets dat in de oorlogtijd pas recht wordt herkend. Hij werkt deze gedachte na de oorlog nog verder uit, in een lezing die in 1964 wordt uitgegeven door de ‘Niederdeutschen Rat’, Naarding omschrijft Drenthe in die tekst als een van oorsprong ‘freie Bauernrepublik’, die dreigde tenonder te gaan door de invloed uit Holland. Er ontstond in deze procincie ‘ein Oberschicht von Fremden, nicht im Lande Geborenen’.

Soort Messias
Het gevaar bestond ‘alles echt Drentisch dem Moloch der Modernität zum Ofper zu bringen’. Goddank was daar Linthorst Homan. Naarding schildert hem in zijn Duitse lezing als een soort messias. ‘Nur eines konnte diese Gefahr beschwören, die warnende Stimme eines Massgebenden, allgemein geachteten Mannes aus Drenthe. Im Jahre 1936 trat er hervor. Es war Dr. J. Linthorst Homan, der damalige junge königliche Kommissar in Groningen, der Sohn eines uralten drentischen Geschlechtes. Er forderte im ‘Nieuwe Drentsche Volksalmanak’ ganz Drenthe zur Gründung einder ‘Drentischen Gesellschaft’ (Drents Genootschap) auf’.
Vervolgens beschrijft Naarding zijn Duitse toehoorders dat de messias niet zo vlot werd herkend, onverschilligheid en eerzucht verscheurde het volk, tot ‘die aufrüttelnde Wendung’ kam: Am 10. Mai 1940’
De bezetter richt dan, beschrijft Naarding, een mantelorganisatie op die schijnbaar hetzelfde doel had als Linthorst Homan. Bij die mantelorganisatie sloten zich, volgens Naarding ‘nur ganz wenige (…) sich ihr an. Es waren fas ausschliesslich ‘Ängstliche Menschen oder Streber, die sich von ihrem Beitrit grosse persönliche Erfolge versprachen.’

Het schokkende van deze tekst is dat Naarding het over zichzelf heeft. Hij was een medewerker van die mantelorganisatie, die het blad Saxo-Frisia uitgaf.
In 1940 schrijft Naarding een lang artikel in nummer 4 van Saxo-Friesch Genootschap?’ de taal in dat artikel walmt meer dan veertig jaar later nog kwade dampen uit.
Naarding schrijft over de Drent: “De ‘Cultuur’ging aan hem voorbij , de Cultuur met haar eendagsvliegen van modes en grillen. Hij bezat een eigen cultuur, die niet het werk was van individuen, maar van geslachten; zij cultuur, oersterk en onvergankelijk, omdat ze uiting was van zijn volksgeest; omdat ze was de band, die hem bond aan verleden en heden, aan de levenden en aan de doden. Heilige traditie, levenwekkende, sterkende traditie was de basis van Drente’s volksbestaan. (….) Geen ramp, geen oorlog kan deze cultuur schaden; elke aanval op het volksbestaan loutert haar en geeft haar groter levenskracht.
(…) Democratische regeringsvormen, product van de nieuwe tijd, aan de wereld gebracht door gewelddadige revoluties en bloedige oorlogen: achterlijk Drenthe had die oudgermaanse gelijkheid der vrije mannen vanouds gehandhaafd. En lichten voorbeeld voor heel de aarde, waar ieder rechten eist en de aan die rechten verbonden plichten van zich schuift, was Drenthe (…)
Is het wonder, dat de Drentsche boer ontwaakt is, nu hij vreemde kolonisten zijn land in gebruik ziet nemen, zijn land en zijner kinderen?. ‘Landbouw en Maatschappij’ is in Drenthe uiting van deze ontevredenheid, uiting van oplevend standsgevoel der drentsche boeren, strijdend voor hun bestaan, voor hun leven op hun oude, eigen grond. (…) Heel het Saksische deel van Nederland moet zijn stamverwantschap leren cultiveren, zijn volkseigen gaan respecteren. (…) Heel het “Saksenland dient te ontwaken: het is stam-, maar ook nationale plicht. Want alleen waar heilige, sterkende traditie fundament van volksleven is, daar kan een krachtig volk opgroeien en bllijven bestaan.(…) We moeten hebben een Saksisch, nog beter: een Friesch-Saksich Genootschap, met als wetenschappelijke kern de Friesch-Saksische Universiteit te Groningen.

Die zich de Duitse lezing nog herinnert zal verbaasd staan. De man die Saxo-Frisa een fascistische mantelorganisatie voor strebers en bangerikken noemde, was niet alleen medewerker maar zelfs ideoloog.
Laten we Saxo-Frisia niet onderschatten. Het was een blad waar het ‘Blut und boden’ vanaf droop, het was het blad waarover in 1978 Gjalt Reinder Zondergeld in zijn proefschrift ‘De Friese Beweging in het tijdvak der beide Wereldoorlogen’ schreef ‘Saxo-Frisia vormde een regionale onderafdeling van de (…) Volksche werkgemeenschap, die op haar beurt weer een onderdeel was van de Duitse SS-organisatie Ahnen-erbe”.

Bedenkelijk licht
Werpt dit al een bedenkelijk licht op Naarding, de volgende bevindingen uit hetzelfde proefschrift gooien er nog een schepje bovenop” ”Al in de loop van 1940 hadden Kapteijn en J. Naarding er in Saxo-Frisia op aan gedrongen, dat er een Fries-Saksische vereniging moest komen, die zich bezighield met de bestudering van geschiedenis, de folklore, de taal en de kunst van de drie noordelijke provincies. In deze geest had J. Linthorst Homan de Groningse commissaris van de Koningin en later de meest Duitsgezinde van het Driemanschap van de Nederlandse Unie, reeds voor de bezetting gesproken bij de oprichting van het blad Saxo-Frisia. (…) Hierop haakten Kapteyn en Naarding na het binnenvallen van de Duitsers in.”
In het Maandblad Drenthe sloeg Naarding ene wat mildere toon aan dan in het fascistoïde Saxo-Frisia. De redactie beveelt ‘onze Drentsche boeren’ de foute studie ‘landarbeid en Landarbeider’ aan, verschenen in het fascistische blad ‘Het Gemeenebest’ (uitgave Van Gorcum). Recensent R.D.M. laat zich lovend uit over een werk dat het ‘Noordras’ onderzoekt en in april 1942 concludeert Naarding na lezing van Dr. A. Polma’s studie over doodgeborenen in Drenthe: “Rassenvermenging kan leiden tot monstervorming.” Naarding bepleit ‘grootscheeps opgezet onderzoek’. In oktober ’42 krijgt Landbouw & Maatschappij weer aandacht van Naarding: “De nationale bond ‘Landbouw en maatschappij’ en het werk van Dr. Van Giffen worden niet vergeten om hun blijvende waarde voor ’t Drentsche leven en zijn geschiedenis.”
Als Nederland wordt bevrijd duiken snel de eerste vrije kranten op. Zoo ook in Assen, waar De Vrije Pers verschijnt. Hoofdredacteur is J. Linthorst Homan, plaatsvervangend hoofdredacteur is, jawel J. Naarding

Schoonwassen
In De Vrije Pers van 29 juni maakt Naarding een begin met het schoonwassen van zijn verleden. Hij schrijft dat de Drent ‘het slachtoffer (is) geworden van de zoetfluitende vogelaars uit het kamp van Jac. Ter Haar c.s., die ‘Landbouw en Maatschapij’ in hun richting hebben geleid’.
Weg is het Drentse zelfbewustzijn, weg zijn de ‘blijvende waarden‘ van L&M.
Op 18 november 1945 neemt Naarding de voorpagina van De Vrije Pers in bezit voor een artikel onder de kop ‘Drenthe start opnieuw’. Het beschrijft het eerste ‘Drentse congres’. Naarding citeert spreker J. Linthorst Homan, die verwacht dat een groot aantal Drenten zich zal aanmelden voor het Drents Genootschap. (De culturele Raad, MM) en zij zullen eraan meewerken dat ‘de aloude rechtsethiek van de Saksenspiegel en van de Landrechten (…) steeds meer gaat zegevieren in een gebied waar persoonlijkheid en gemeenschap elkaar zullen hebben gevonden’.
De ‘witwassing’ van het verleden gaat zo ver dat uiteindelijk in 1987 een straat en een instituut naar de man worden genoemd die in de oorlog vooral bezig was met het formuleren van onzindelijke gedachten, gedachten die zweefden tussen het regionalistische fascisme dat druipt van de pagina’s van Saxo-Frisia en het Duitsgezinde eenheidsstreven van Linthort Homan. Een straat en een instituut voor die man. De herinneringen gaan naar de aan kaalslag onderhevige voormalige joodse buurt in Assen, waarvan niets is overgebleven, van waaruit 500 mensen werden weggevoerd, waarvoor zelfs niet een plaatje aan de muur van de voormalige synagoge is geschroefd.