Johan Hidding is niet maer door G, Kuipers
Johan Hidding is niet maer door G, Kuipers
Johan Hidding is niet maer
Door G. Kuipers
Op 58-jaorege leeftied isse dunderdag, 26 augustus nog onverwachts hengaon, al hadde al een hiele tied sukkeld met zien gezondheid. Zo heb wij ofscheid moeten nemmen van een Drentse schriever, die bij de mieste Drenten goed bekend was en daor umtrent elk wal van heurd en van lezen had.
Doe hij dreejentwintig jaor was, doe kwamp zien eerste boek van de pers. In dizze roman (De race, 1941) legde hiel wat van zien iegen belevenissen deel in verbaand met de T.T.-races, die doe nog dwars deur Haolen — zien woonplaos — gungen.
Anne de Vries daor Hidding vrogger nogal veul contact met had hef schreef het veurwoord veur dit wark:
“Dit is, ofschoon de titel het niet zou doen vermoeden, een boek van een Drentse jongen over de Drentse hei. En al houd ik niet van het schrijven van een inleiding in een boek, nu dit werk in mijn nabijheid gegroeid is, wil ik er hier toch wel mijn blijdschap over uitspreken, dat er weer een stem uit Drente aandacht vraagt voor dit schone, nog altijd te weinig bekende deel van ons land en dat die dat doet op een wijze, die in overeenstemming is met het karakter van het land zelf: bescheiden, eenvoudig, gemoedelijk en zuiver. In deze moeilijke dagen kan het niet anders dan een verkwikking zijn, om in verbeelding de rust van het oude landschap te ondergaan, zoals steeds meer “Hollanders”in werkelijkheid doen. — Anne de Vries”
Inderdaod, zo was Hidding ok: een bescheiden, ienvoldeg maens met een zachtaordeg en zuver karakter. Lichtkaans wal wat té bescheiden veur iene met zien capaciteiten, die niet min waren. Nao “De race” schreve “Liefde in het oude Landschap” en daornao kwamp “Heuvings haardstee”, zien miest bekende boek. Welke Drent kent dat niet? Jan Naarding zee hiervan, dat dit de beste, miest zuvere Drentse roman was, die ooit schreven was. Anton Pieck tiekende de illustraotsies veur dit boek. Een waerdevol wark met een folkloristische inslag. “De Wolvenjacht” speult ok in het Drente van vrogger, in de eerste helft van de 18e ieuw.
Hidding hef veul wark verzet; hij hef zuk met zien auteursschap een bestaon opbouwd en dan moej wat weten. Nao de streekromans begunde ok boeken te schrieven, die een aandere levenssfeer hadden; maer bestemd veur een groter publiek, met minder binding an Drente. Um hiervan een stuk of wat te numen: “Het hart vraagt om een tochtgenoot”, “Romance in Parijs” dat handelt over een Nederlaandse familie die in Paries woont, “Rozen aan de Rivièra”, “Liefde aan de Vecht , Lidewij” en nog een hiele riegel, umtrent twintig.
Maor dat is nog lang niet alles; hij hef nog veul maer schreven, in ‘t Nederlaands en ok in ‘t Drents. Een paar mooie gedichtenbundels (Nederlaands) heffe oes naolaoten: “De Koningsdag” (1960), opdragen an zien moe en later “Terwijl de merel zingt” daoroet ok een paar riegels op zien doodstiedeng drukt bint:
“Wij zien, in eeuwigheid ontbloeid
een avondloze dag vol goud,
waarin ons lied zich staande houdt
en onze lof als nardus vloeit. ”
Hidding was een diep-geleuveg maens en dat leute vaak in zien wark en veural in zien gedichten, zien schoelleesboekies en zien jeugdseries oetkommen. Bekend is ok zien serie jongesboeken in de “Edward Smit-serie”.
Hidding had ok een grote liefde veur Drente en hij schreef verscheiden verhalen in goed Drents. Van zien moe kende hij verscheiden aole Drentse woorden en oetdrukkings die hij in zien wark gaern broekte. En ‘t volk leesde zien stukken gaern, want daor• oet pruufde men nog veul van ‘t waore Drente en van ‘t zuvere Drents. Geregeld warkte hij ok met an “Oeze Volk” en an de dialectrubriek van de Drents Grunnengse Pers, vaak met een verhaal vol humor en mooie woordspeulengs.
Drente hef an Hidding een waerdevol schriever verleuren en laow in dankberheid daenken an wat hij oes in zien wark naolaoten hef.
Johan Hidding
Zijn lippen stijf opeengeklemd, zodat geen woord
hem ongewild ontsnappen zou, zo schreef hij zacht
en zoekend op wat hij behoedzaam had bedacht.
Bracht het hem eenzaamheid omdat niet wordt gehoord
wat schrijvers zeggen en de taal van dichters onverstaan
blijft liggen op de boekenplank? Schreef hij het lied
van zijn gemis en was de bron er van verdriet
om alles wat van lang gelden is vergaan?
Ik zie hem vorsend staan op die verloren velden :
heide, die lang ontgonnen is, droeg stenen met zich mee.
Daarin vond hij de afdruk van een schelp, ver van de zee.
Zijn mooiste vondst was dat wat oude mensen hem vertelden:
De zwerfsteen van de taal. het woord dat wij vergeten waren,
hij droeg het in zijn hart en zou ‘t voorgoed bewaren.
Gerard Nijenhuis
Van De Vergankelijkheid
Hij schreef — ‘t was laat al — een gedicht
waarin de warme zomerdagen
groot en veelkleurig open lagen
onder het wijgespreide licht.
Hij schreef van zwanen en van graan,
een hoeve tussen eikenkruinen,
en de intimiteit van tuinen,
waar kleuters langs de lelies gaan
En zwoegend volk en grazend vee.
En oude mensen op hun banken,
bij rozen, onder druivenranken.
Een huisvrouw, binnen, zorgt voor thee.
Zijn hoofd werd moe,
maar hij schreef door,
om al die beelden vast te leggen.
De vogels sliepen in de heggen,
een egel liep er onderdoor.
Toen viel er sneeuw op het gedicht,
de sneeuw van alle bloeiseizoenen . . .
Vanuit een groot boeket pioenen
daalden de blaadjes, wit en licht.
Johan Hidding
De Avonddienst
De lampen branden en het polk is stil.
De avonddienst. Dit is zo wonderschoon.
Hier klinkt de oude boodschap van Gods Zoon.
Een stem zegt, wat de Here geven wil.
Dit is het akker-uur, nu zaait Gods hand
het goudzaad dat zich op de harten richt.
De lampen branden en hun roerloos licht
glanst zacht op elke gulden Bijbelkant.
Johan Hidding
Vaart door de Steentijd
Een kano die langs kiezel schuurt
en stilgelegd wordt door de dood.
Hier ligt de smalle houten boot
die door de steentijd werd gestuurd.
Weer opgedoken in het licht
rust hij in een museumzaal,
terwijl men kano ‘s van metaal
op andere planeten richt.
Wie volgde in die schelp van hout
de pre-historische rivier
onder de sterren van de vlier
en langs de schemer van het woud?
Een ruimtevaart door oergebied.
Maar welke koers de kano koos:
elk kimgebied was vreugdeloos,
een steenland zonder licht en lied.
Johan Hidding
De Hegeschaer (fragment)
Wij hadden hier met ‘t hegeknippen seins van kaant of an de hegescheer van FrerkJolinggebruukt, maar die was nou versleten. Niks maer an gelegen. Verroest en rok en stomp en schellig. Dat, ik zeg: wij stelt er zôlfene toe, aans kriew’ de hege d’r niet of. En dat deden wij toen. Wij koften d’r ene. ‘t Ding geldde nogal helder wat.
Wij hadden net ‘t eerste eintien van de hege knipt och, zuks dat mot men ok al vaak bij raompies ofdoon toen weur de schaer leend deur Albert Bening.
Hij brachte hum niet waerum. Toen oes Gerriet er um hen gung, toen was Albert niet bij hoes. Maor oes Gerriet vun de schaer in ‘t laest op de kaor, achter Albert zien zwienhokken. Net under de drup van de daok. Nuver verroest. Hà, wat wa’k verdretig.
Johan Hidding
(In dit fragment uit De Hegeschaer, gepubliceerd in de eerste jaargang van Oeze Volk, treft meteen het prachtige gebruik van het Drents. Hidding beheerste dit als weinig anderen; hij schreef op een heel natuurlijke, vloeiende wijze. Zijn Drents doet nooit gewild of opzettelijk aan.
In de vele verhalen, die hij voor Oeze Volk en voor het Drents Programma van de R.O.N.O. schreef, breekt telkens een fijnzinnige humor door.
Het is te hopen dat deze verspreide verhalen, die een goed beeld tekenen van het leven in de Drentse dorpen, nog eens gebundeld zullen worden, zodat ze opnieuw voor velen toegankelijk worden. De nagedachtenis van Johan Hidding zou daarmee op een passende wiize worden geëerd. — G.N.)