Klaas Kleine Duizendpoot in Diever 'Geen clown maar ambachtsman' M.C. 27-04-1984

Klaas Kleine Duizendpoot in Diever ‘Geen clown maar ambachtsman’ M.C. 27-04-1984
Klaas Kleine, duizendpoot in diever
“Geen clown, maar ambachtsman”
DIEVER – „Mensen, die hier komen, verwachten over het algemeen een oud mannetje aan het werk, z’n rug krom gegroeid door het gebeuk op het aambeeld. Dat is dus niet het geval en betekent ook vaak een teleurstelling. Da’s dan jammer. Ik kan er in ieder geval niet mee zitten”. Klaas Kleine, een 44-jarige duizendpoot uit Diever, wacht weer een druk zomerseizoen. De eerste belangstellenden hebben zich alweer bij z’n smederij gemeld en hij verwacht dat er nog vele, vele honderden zullen volgen. „Je wordt in zo’n dorp een stukje bezienswaardigheid. Aan de ene kant vind ik dat prima, aan de andere kant baal ik er wel eens ontzettend van. Ik ben geen clown, geen nar, maar gewoon een ambachtsman. Veel mensen zien dat niet en komen hier met heel vreemde gedachten naar toe”.
De schedel vertoont een gelijkenis met een biljartbal, maar de haren die zijn overgebleven vallen als een grijs gordijn over z’n oren. De baard floreert uitstekend en eindigt in een grijze punt. Klaas Kleine, (hoef)smid, vervaardiger van geitekaas, bouwer van fraaie violen en vaste columnist in het satirische Drentse Blad „Roef’. Hij is, ondanks zichzelf, een bekende persoonlijkheid in het Drentse brinkdorp geworden. Heeft daar ook geen enkele moeite mee, maar vraagt zich wel eens af hoe dat nu allemaal zo heeft kunnen gebeuren. In z’n eigen ogen doet hij niets bijzonder, alleen z’n werk: het maken van uithangborden, het beslaan van paarden, maar ook het ruigere smeden. Hij vindt zichzelf, zoals dat vandaag de dag heet, „heel gewoon”. Toch kwam hij in een VVV brochure terecht als toeristische trekpleister, gingen kranten over hem schrijven. Kleine vindt het flauwekul, hij zegt het zonder enige omhaal. „Alleen omdat ik nog iets met m’n eigen handen kan maken zou ik wat bijzonders zijn. Dat slaat toch helemaal nergens op? De mensen zijn zover verwijderd van de wortels van onze eigen cultuur, dat men meent dat alles door machines moet worden gemaakt. Zou ik daarom een bezienswaardigheid zijn? Nee hoor”.
KIJKEN
Klaas Kleine vindt het overigens niet erg dat met name in de zomer veel mensen komen kijken naar de ambachtelijke dingen die hij verricht. Hij is daar heel eerlijk in: „Natuurlijk houd ik van al die bezoekjes wel één of andere opdracht over, dus ik zou huichelen wanneer ik zou zeggen dat ik het niet leuk zou vinden. Wat ik wel heel vervelend vind is de teleurstelling die sommige mensen ondergaan, wanneer ze hier komen. Die zien een gewone man met in zijn ogen gewoon werk bezig. Je merkt heel vaak aan de mensen dat ze echt denken dat ik begin te werken, wanneer er een groepje toeristen aan komt. Dat is natuurlijk niet zo, dan zou de schoorsteen ook hier niet kunnen roken. Maar ja”, voegt hij er berustend aan toe.
-Volgens Kleine is hij idealistisch bezig. „Eerlijk”, zegt hij, „wanneer hier een groep schoolkinderen komt, dan heb ik altijd in m’n achterhoofd het idee: misschien zit hier nog wel eens een smidje tussen. Tja, dat weet je toch nooit? Dat vind ik een voordeel. Het nadeel van een vermelding in de VVV brochure vind ik dat ze van Diever zo’n beetje een museum lijken te willen maken. Dat mensen komen kijken, dat vind ik prachtig, maar het idee wat die van ons dorp hebben is vaak heel vertekend. Dan denk ik wel eens, we zijn hier toch verdorie Orvelte niet? Daar kan ik me dan ook wel eens kwaad om maken. Mensen, die schijnen te denken datje maar een beetje voor de baard van de keizer zit te werken. Zeg ik dan ook: we moeten er voor een deel wel van leven natuurlijk”. Ergernis is er af en toe ook over de reactie van sommige belangstellenden. „Die vinden bepaalde dingen, die ik gemaakt heb, te duur. Dat is ieders goed recht, maar je kunt soms aan de koppen zien dat ze denken: mobie boel daar. Hij doet net alsof hij met een stuk smidswerk bezig is en de dingen die te koop zijn, komen regelrecht uit de fabriek. Daar kan ik paars van worden”.
GEITEN
Een apart, al veel beschreven en bekeken fenomeen, is z’n liefhebberij voor de Nederlandse landgeit. Klaas Kleine richtte, toen er in Nederland nog maar vijftig van dit soort rondliepen, een regionale fokkersclub op. Waarom?
„Och”, zegt hij, „ik vond het wel interessante dieren en zou het dan ook vreselijk jammer gevonden hebben, wanneer ze zouden zijn uitgestorven. Ik heb er destijds, een jaar of vier geleden, een stelletje van gekocht en ben geitekaas gaan verkopen. Daar wordt je niet rijk van, maar ‘t is wel leuk werk. Je bent er veel tijd mee kwijt en ik heb er het afgelopen jaar f 53,— mee verdiend. Daar kun je geen deur voor intrappen in deze tijd. Ook daar schuilt een stuk idealisme in: er zijn in ons land momenteel zo’n 240. Wel iets meer dan toen ik ermee begon en er is ook al een landelijk opererende vereniging. Dat vind ik dan grappig”.
Zegt dan: „Dat is het nadeel van amateurisme. Je begint met één en binnen de kortst mogelijk keren heb je er twintig. Of: je begint met een cavia in een hokje en je eindigt met een koe op een gehuurd stuk weiland. Zo gaat dat gewoon”,
ZOMER
Klaas Kleine wacht, ondanks z’n kritiek op enkele punten, toch wel op de toeristen, die deze zomer ook Diever weer zullen aandoen. „Laten we eerlijk zijn”, stelt hij voor, „daar moeten we het toch voor een deel van heb ben. Ik merk het ook heel duidelijk: de mensen gaan weer meer besteden. Dat hebben ze de afge• lopen jaren niet gedaan. Dat geld is waarschijnlijk opgespaard en moet nu zo nodig weg. Dat merk ik tenminste”.