Koninklijke onderscheiding geen waarborg voor zuiver verleden Nare dingen rond Naarding Nederlands Dagblad 08-01-1988
Koninklijke onderscheiding geen waarborg voor zuiver verleden Nare dingen rond Naarding Nederlands Dagblad 08-01-1988
Koninklijke onderscheiding geen waarborg voor zuiver verleden
Nare dingen rond Naarding
ASSEN — Bijna een maand geleden werd in Assen het ‘Naarding-instituut’ opgericht. In dit instituut werken zes
Drentse culturele organisaties samen. Het instituut doet onderzoek en verzorgt publikaties over de Drentse geschiedenis, streektaal en cultuur. Maar door recente publikaties is de naamgever van het instituut, de Drentse schrijver Jan Naarding (1903-1963) posthuum in opspraak geraakt. Naarding zou in de oorlog weliswaar niet ‘fout’ zijn geweest maar wel ‘verkeerd’.
Jan Naarding, geboren in Sleen waar in het centrum een borstbeeld van de schrijver staat, was onderwijzer in Woldendorp en Hoogkerk (tot 1939) en daarna, tot 1959, leraar aan scholen voor middelbaar onderwijs in Almelo en Assen. Daarbij was hij docent aan de Fryske Akademy. Kort voor zijn dood kreeg hij een koninklijke onderscheiding, een Officierschap in de Orde van Oranje Nas-
sau.
Die onderscheiding vormde voor de culturele organisaties in Drenthe aanvankelijk genoeg waarborg om de naam van de Drentse publicist aan het instituut te verbinden. Onderzoek van de free lance journalist Max Môhring in de amhieven van het Provinciaal Museum en de Culturele Raad Drenthe leverde gegevens op die de naamgeving dubieus maken.
Niet algemeen bekend was dat een eerdere aanvraag voor een koninklijke onderscheiding in 1960 was afgewezen. Naarding genoot weliswaar bekendheid als een soort pionier van Drents cultureel onderzoek maar vooral zijn publikaties in de oorlog getuigden van een denktrant die dicht in de buurt van het ‘Blut und Boden’-motief van Nederlandse en vooral Duitse fascisten en nationaal-socialisten kwam.
Het Drents Genootschap, de culturele raad Drenthe, zit ermee in de maag. Enerzijds is het vervelend een zojuist gestarte activiteit te zien gesmaad, anderzijds heeft de naam van Naarding bij veel oudere Drenten nog steeds een goede klank.
Op twee terreinen zijn er flinke bressen geschoten in de reputatie van Naarding. Ten eerste wordt de wetenschappelijke status van zijn geschriften door niemand meer erkend. De agrarisch historicus B.H. Slicher van Bath sabelde de Drent al in 1947 neer in een bespreking van Naardings dissertatie ‘Terreinverkenning inzake de dialectgeografie van Drenthe’. „Al zijn dwaasheden op te sommen is onmogelijk ” , schreef de gerenommeerde geschiedkundige vernietigend. Naarding publiceerde veel en lanceerde stoutmoedige thesen over de Drentse geschiedenis, die stuk voor stuk werden weggekritiseerd.
Belastender zijn de gegevens over Naardings publikaties in de oorlogsjaren. Naarding was redacteur van het tijdschrift ‘SaxoFrisia’ dat vanaf 1939 zes keer per jaar uitkwam. Dat tijdschrift was weliswaar minder rabiaat nazistisch als het gelijknamige genootschap dat door de Nederlandse proDuitse Groninger professor en SS-Stürmbannführer J.M.N. Kapteyn in de oorlog werd geïnstitueerd maar wel een medium waarin NSB’ers van naam zich uitten.
Naarding was tot 1942 ook eindredacteur van het ‘Maandblad Drenthe’. Daarin schreef hij recensies over publikaties op het gebied van volks- en heemkunde, prees hij geschriften van Seyss-Inquart aan en maakte enthousiast melding van fotoboeken van de Führer zelf. In het nummer van oktober 1941 schrijft Naarding over de dappere daden van Drentse jongeren aan het Oostfront.
De manier van schrijven is niet zozeer nationaal-socialistisch als wel onkritisch trots op de mensen en produkten van Drentse bodem. Naarding vertolkte in zeker zin de frustraties van Drentse boeren en veenarbeiders die zich voor de oorlog door ‘Den Haag’ onderbedeeld voelden. Al in 1933 demonstreerden Drentse boeren aan het Binnenhof.
Een van die ‘boeren’ was G. Dieters, die later fractieleider van de NSB in de provinciale staten van Drenthe werd en dat gremium in juli 1940 de teloorgang van het ‘oude rotte volksvreemde systeem’ aanzegde.
De eveneens in 1933 opgerichte Nationale Bond ‘Landbouw en Maatschappij’ had belangrijke aanhang en had veel NSB’ers in haar gelederen. Men lette alleen op de prolandbouw-standpunten van die partij. De NSB als partij, die in 1935 met Vlér zetels in de Provinciale Staten kwam maar vier jaar later een zetel moest inleveren, had als zodanig in Drenthe een geringe aanhang.
Weliswaar stemde bijna 12% van de Drenten vijf jaar voor de oorlog NSB maar was die provincie in 1936 de enige zonder NSB’kring’. Veel stemmers, weinig leden, dat is het beeld dat dr. P.T.F.M. Boekholt neerzet in het standaardwerk ‘Geschiedenis van Drenthe’ (in 1985 bij Boom in Meppel verschenen).
Het Maandblad Drenthe en Naarding voelden zich sterk aangetrokken tot de gedachte van de Nederlandsche Unie; beter Nederlandse volksgenoten in functie, dan Duitse bemanning van bestuurlijke posten. En de Drentse boer was ‘door de politieke gebeurtenissen’ beter af, schreef Naarding.
Fout?
De recente gegevens, ten dele al bekend, maar niet vermeld in Naardings bibliografie die in 1964 na zijn dood in de ‘Drentse Almanak’ verscheen, geven reden tot onderzoek. Naarding was geen nazi maar wel zeer onvoorzichtig en doordrenkt van een tamelijk ongezond ‘volks ‘-denken. Het probleem is: wie gaat wat onderzoeken.
Bekende Drenten willen er eigenlijk niet aan omdat het een zeer onpopulair werk is. Gedeputeerde Pastoor en ex-gedeputeerde Hollenbeek Brouwer houden zich vooralsnog op de vlakte. De zes in het Naarding-instituut deelnemende organisaties zijn ‘Oeze Volk’, ‘Het Drentse Boek’, de ‘Drentse
Schrieverskring’ , stichting ‘Opbouw Drenthe’ , de Provinciale Bibliotheekcentrale en de Culturele Raad Drenthe.
Als onderzoeker worden genoemd de provinciaal historicus van Drenthe, Michiel Gerding, en wetenschappers die werkzaam zijn bij het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Directeur van de
Wat gaat er precies gebeuren nu de zes in een spoedvergadering hebben besloten dat er een onderzoek komt en de naam van het instituut zonodig veranderd zal worden?
De historicus dr. Boekholt werkt bij het ‘Nesak’: „Informeel is ons een advies gevraagd bij de naamgeving. Wij vonden het geprononceerd naar buiten brengen van de naam Naarding onverstandig, omdat je daarmee een heel gecompliceerde historische problematiek aansnijdt en door de nadruk op zijn ‘oorlogsverleden’ een verkeerd beeld van Naarding schept. Als je lang zoekt, vindt je bij iedere Nederlander wel wat. Maar men heeft doorgezet; nu is er sprake van een rel en zal dat onderzoek er komen.
Daarbij wordt heel wat emotie opgeroepen want Naarding is in Drenthe een soort heilige. Over de wetenschappelijke waarde van zijn werk kun je bedenkingen hebben, maar het was een uiterst boeiend voordrachtskunstenaar die eigenlijk voor het eerst tot Drenthe zei: ‘recht je rug maar, je mag er best zijn’. Nu wordt de man verguisd en dat is niet terecht. Hij heeft in zijn geschrijf wel een behoorlijk scheve schaats gereden, dat is waar.’ ‘
Van Buiten: „Waarschijnlijk heeft Boekholt zo informeel gewaarschuwd dat het niet is overgekomen, want van al die adviezen vooraf is ons niets bekend. Eenpnderzoek is nodig omdat we precies willen weten wat er nu wel en niet is geschreven door Naarding. En bij een onderzoek denken we aan de provinciaal historicus, mensen van het Nedersaksisch Instituut of van de Landbouwhogeschool in Wageningen. “