Koppel-Taol Schokland Maandblad Drenthe 04-1994

Koppel-Taol Schokland Maandblad Drenthe 04-1994

Schokland
Koppel-Taol

In 1992 zette de Stichting Het Drentse Boek een reeks bescheiden uitgaven op stapel, waarvan er aan het begin dit jaar vier zijn verschenen. De titel de reeks roept associatiefde verwachting op dat er nog vele uitgaven zullen volgen.
Tegelijkertijd moet een verbinding tot stand worden gebracht met de Drentse lezer die, enthousiast als hij wordt gemaakt door het actieve Drentsbewuste deel van de bevolk ing, geconfronteerd raakt met zijn wortels. Dat het gaat om een reeks wordt uiterlijk aangegeven door een aantal k leurige dwarse streepjes op de rug van de omslagen, die de volgorde binnen de reeks markeren. Ook de vormgeving van het voor- en achterplat: het lettertype, een afwisseling in kleuren, de vaste plaats van het logo: een ronde haak die de twee elementen van de naam van de reeks verbindt, wijzen op een verband.
KOPPEL-TAOL, onder dit aegis wordt de lezer oud en nieuw werk van enkele Drentse auteurs aangeboden. Ik moet zeggen dat de boekjes er aantrekkelijk uitzien. Een van harte gemeend compliment voor Albert Rademaker in Annen, de vormgever van de serie. Iets ruimere marges voor de recto tekstzijden wil ik wel aanbevelen. Ook wat meer wit in de vorm van schutbladen is als inleiding tot poëzie niet te versmaden. Het wit is een essentieel gegeven bij de interpretatie en bepaalt mede de sfeer van poëzie.

Gerard Stout tekende voor het eerste deeltje met Zwak ies. Proza om te beginnen en ook het laatst verschenen deeltje van de hand van Miny Hofsteenge Dwelen deur dook bevat opnieuw proza. Op het werk van deze auteurs kom ik bij een andere gelegenheid terug. Het tweede deeltje staat op naam van de Suze Sanders. Ditmaal poëzie. As langs de muren d’aovend slôp is de titel waaronder de dichteres opnieuw bijeenbrengt wat merendeels al, zij het misschien op een minder toegankelijke wijze, aan het lezerspubliek werd aangeboden. Minder gemakkelijk omdat de gedichten verschenen in beperkte oplagen bij De Klencke Pers te Oosterhesselen, ‘die gelukkig zoveel Drents in zijn fonds doet.’ Ik had ze reeds gelezen. Daarom viel het me op dat er slechts zeven van de 24 gedichten tot dusver ongepubliceerd waren gebleven.
Door de auteurs van Drèentse Schrieverij wordt As langs de muren d’aovend slôp als haar debuutbundel beschouwd. Sanders’ thema wordt door Boerma en Broersma omschreven als gebonden vrijheid. Vrijheid en gebondenheid in vorm en in thema. Die gebondenheid van vorm is herkenbaar in een aantal van de gedichten. Het sonnet blijkt ook bij deze schrijfster populair, en het zijn haar slechtste gedichten niet. In het bijzonder de cyclus ‘Lied van de rivier’ telt enige mooie teksten. Ook het kwatrijn komt regelmatig als zelfstandige eenheid voor, met name in de reeks die onder de titel ‘Het stille hoes’ aan Gerard Nijenhuis wordt opgedragen. In de gebondenheid aan de klassieke vorm heeft zij zeker een goede leermeester aan Nijenhuis. De eerste afdeling van de bundel vind ik veel minder overtuigend.
Met welk oog moet de lezer poëzie lezen? Dient hij over een zesde zintuig te beschikken, een derde oog desnoods: het innerlijk oog of moet hij zoals sommige poëzierecensenten wel eens hebben geformuleerd als het ware met de dichter meedichten? Als lezer trachtje, denk ik, de beeldentaal te volgen op basis van eigen ervaringen, meningen en misschien helaas niet in de laatste plaats op grond van vergelijking. Toch blijft voor mij altijd het doorslaggevende criterium de vraag in hoeverre ik mij door de dichter persoonlijk aangesproken voel. De lezer wil in de letterlijke zin van het woord vermaakt worden. Hij heeft het verlangen om na het lezen anders te zijn, anders gemaakt, een andere dimensie van zijn bewustzijn te hebben bereikt.
Poëzie moet zoals zij in oertijden heeft gefunctioneerd niet alleen activeren en aanzetten tot herkenning en ontroering, maar ook de gedachte oproepen dat er meer staat dan er staat. Grote poëzie laat weten dat er voor de lezer meer te ontdekken valt. Met andere woorden een kenmerk van goede poëzie is voor mij het aanvoelen dat er een gelaagdheid in de tekst aanwezig is. Verschillende lagen die zich soms met moeite zullen prijsgeven of misschien wel nooit zullen laten expliciteren. Zoals de lezer zelf zijn verschillende lagen moet prijsgeven bij het ‘ontdekken’ van zichzelf. Maar dat aanvoelen moet er zijn; het innerlijk weten dat er meer is. Zo gezien vind ik sommige gedichten van Suze Sanders wat te expli- ciet. Ze wekken niet de indruk dat mij bij eerste lezing al iets ontgaan is.

met mien haand bij je in de buus
ha’k nooit wat te vrezen
maor de buzen van je neie jas
hebt gien ruumte meer veur mij

mien haanden bint veul kolder
as vrogga. ik heb nooit weten
dat deur een kolde haand
zôlfs een hart verstienen kan
in mien neie haanschen kan’k
de vingers wel waarm holden
maor een sjaal veur mien hart
hel niet vinden kund

Sommige gedichten zijn teveel mededeling zonder meer

ik mis de smook
van kindertraonen
mien lippen
op een kleine wang

dor stiet het grôs
um het hoes dat
nooit leger was as
dizze dag

Andere doen mij denken aan plaatjes, kiekjes eigenlijk, met te weinig reliëf. Zij laten teveel ineens zien. Zonder twijfel heeft de dichteres uit een eigen gevoel geschreven, doch iedere criticus en iedere lezer beleeft een tekst vanuit een eigen emotie, gebaseerd op eigen ervaringen. Uit een aantal gedichten komt helaas deze spanning niet vrij. Ik kreeg de indruk dat de dichteres zich hier en daar te gemakkelijk door de taal zelf laat leiden, meeslepen soms. Het klinkt goed, het loopt ritmisch vlot maar de indruk blijft vaag, de expressie blijft uit.
Dat komt deels voort uit het feit dat door Suze Sanders al te nadrukkelijk gewerkt wordt met taal. Zo doet bijvoorbeeld het herhaaldelijk gebruik van alliteratie zeer kunstmatig aan. Bij veelvuldige lezing kom je als lezer in de verleiding meer te letten op hoe is verwoord dan wat er verwoord wordt. In het gedicht ‘echo’:
de logge lieven leverden heur slag zij zoltten met heur zwiet de zwaore eerde tot zwalvies ‘ aovends deur het dorp hen scheerden langs klompgeklep en klaore kienderlach
Wellicht behoort dit tot een beginfase in het schrijverschap: de eerste ontdekking wat men al met taal kan doen. Toch moet de verbeelding van het gevoel de hoofdzaak zijn. Een verbeelding die altijd nieuw en tegelijkertijd altijd herkenbaar blijft voor hen die zich in de dichtkunst willen verdiepen.
Er schuilt niettemin een kern van echte poëzie in het werk van Suze Sanders; met name zie ik een aanzet tot het ontstaan van echte motieven. Eén daarvan is het motief van de rivier, een symbool van de gebonden vrijheid. Een rivier stroomt, is vrij binnen de grenzen van haar bedding, tot ze uitmondt in het eeuwige al, het meer, de zee. En in die symboliek krijgt het werk van Sanders een aanzet van verdieping die het tot kunst maakt.
In dat opzicht bestaat er een opmerkelijk verschil tussen de de eerste afdeling van de d mure n bundel en de twee volgende. Dat onderscheid blijkt samen te vallen met het perspectief d’aovend in deze gedichten. De eerste afdeling, zonder titel, bestaat uit gedichten die alle vanuit slôp een ik-persoon zijn geschreven. Voor het merendeel vind ik ze gratuit, voor de hand lig- u gend, al te strak autobiografisch getinte ditjes en datjes. De overige twee afdelingen, echt gecomponeerde cycli, zijn van een veel hoger gehalte. Hoe de ik-figuur zich voelt, mag ik uit de poëzie zelf afleiden. De dichteres laat daar ruimte voor de eigen verwerking van de poëzielezer en zo hoort het ook. Poëzie lezen wordt dan tot een actief proces van herscheppen. Juist de vormgebondenheid die Suze Sanders in deze twee afdelingen toont, de beperking die de dichteres zichzelf oplegt, geeft vrijheid aan de eigen ‘recreatie’ van de lezer.

het lied van de rivier klinkt vrômd en groot
een bruggewelf umspant het met zien kraacht
golven trekt rimpels in de gladde naacht
en tonen siddert in de diepe schoot

an stugge strengen langs de wallekaant:
de schepen, in heur dreumen stil verzunken
heur longeren lig an ankers, diep verklunken
maor onrust woelt in ‘t lôsgetrilde zaand

verdoemd: het laand waor dreumen niet bestaot
waor de rivier n.ooit weer de zee mag vinden
waor vogels fladdert met gekôrte vleugels
de vrijheidsdrang is wars van alle teugels
de klaanken van heur lied laot zuk niet binden
ze vindt het diepste dal, de stilste straot

Ik ken maar weinig dichters in Nederland die, zonder te vervelen, vanuit een ik kunnen dichten. Kees Ouwens is zo iemand die de lezer vanuit een ik-figuur naar andere bewustzijnsvormen weet te voeren. Toch is Suze Sanders ondanks enkele tekortkomingen voor mij een oprecht talent.