Lesturgeon leeft voort in zijn werk

Lesturgeon leeft voort in zijn werk

LESTURGEON LEEFT VOORT IN ZIJN WERK
Door Prof. Dr. H.J. Prakke

Voor Carla lesturgeon-van Veen
In goede vreindschap.
Hk. Pr.

Inleidend woord tot de bijzondere dienst ter herdenking van de 100ste sterfdag van Ds.A.L. Lesturgeon op 18 juni in Hervormde kerk te Zweeloo, georganiseerd door de Drentsche Schrieverskring.

Coevorder Cahier2
LUSTURGEON LEEFT VOORT IN ZIJN WERK
Warmeer gasten van overver de merkwaardigheden en ge denkwaardigheden van ons goede Zweeloo willen zien behoort daarbij voor mij uiteraard steevast deze middeleeuwse, door Vincent van Gogh in zijn Drentse tijd vereeuwigde, kerk; maar ook het nabij gelegen graf van de predikant—dichter
Lesturgeon, de jongste der vemaarde “Drie Podagristen”.
In de loop der jaren bezocht ik het met vier generaties van Lesturgeon t s nazaten. Een hèrn gewijde herdenking hier, in zijn kerk, vandaag — juist .een eeuw na zijn verscheiden is mij uit het hart gegrepen.
2)
Alexander Lodewijk Lesturgeon (geboren 1815) was – al stond zijn wieg buiten onze landschapspalen en al verraadt zijn naam een nog veel verdere , franse herkanst Alexander Lesturgeon was met hart en ziel Drentenaar. Zijn Coevorder jeugdjaren deden hern blijvend voor Drenthe opteren en na zijn studiejaren elders heeft hij de kerk alleen in Drenthe willen dienen: Oosterhesselen, Vledder, Zweeloo.
Dorninee Lesturgeon moet een toegewijde en begaafde pastor zijn geweest, die daarvan in zijn gemeentewerk duidelijke voetsporen naliet. Grada wist er wonder wat van ge vertellen. In Vledder leeft zijn naarn nog voort in de door hem opgerichte toneelvereniging. En de frafzerk hier getuigt in stenen schrift van zijn
‘vrienden en vereerders in de gemeente Zweeloo”.
Maar als wij vandaag vanuit onze Drentse Schrieverskring Lesturgeon willen eren, dan geldt dat toch vooral de dichter—schrijver in zijn letterkundige betekenis voor onze provincie (in het raam van zijn tijd vanzelf) ; het werk is door vom en inhoud wel duidelijk 19e eeuws gedateerd, letterkundige betekenis, ook nationaal erkend

door zijn benoeming in 1850 tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Aangeboden talent behoeft aamoediging en gelegenheid om zich te ontplooien. Beide vond de jonge theologie-student in hét huis van de zoveel oudere Coevorder uitgever—publicist Illb— beld Hemsing van der Scheer, van wie Harm Boan ruirn veertig jaren later (journalist-redakteur geworden) nog met waznte zou getuigen van “hoeveel invloed de heer D.H. van der Scheer door zijn scherpzinnigen geest op de geestesrigting van een paar jongelieden ( t.w. Lesturgeon en Boom zelf) uitoefende
hoe hij hen wist te prikkelen an te beproeven, wat ook hunne 3) pen zou kunnen geven”.
In Van der Scheer t s eerste “Drentsche Volksalmanak”
(1837) vindt men almee. Lesturgeon’s prilste permevruchten.
In Van der Scheer ‘s binnenkamer ( een rendez-vous — aldus Bocm — voor velen die zich gaarne bewogen in de boekenwereld en wisten dat zij daar de letterkundige produkten van de dag op de tafel zouden vinden”) in die binnenkaner beraamde de mentor-uitgever met zijn beide schrijfgage adepten niet alleen de creatie van de (oude) Drentsche Volksalrnanak, waarvan er vijftien zouden verschijnen, maar ook die van het befaamde reisboek “Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door Drie (het curieuze pseudoniem
van het driemanschap Van der Scheer, Boan en Lesturgeon, gelijk E. Zuidema in Boom’s levensbericht wist te vemelden.
Karnper Courant dier dagen schreef ervari: “Zij lijden em— stig en glimlagchend tot de kennis van eene onzer minstbekende gewesten, eene landschap die veel van hare oorspronkelijkheid in zeden en gebruiken heeft bewaard”. Een tweede (eigenlijk derde) nog altijd kostelijk leesbaar reisboek volgde: ‘Een Drentsch Gemeente-Assessor met zijne twee neven op reis naar Arnsterdam in ‘t voorjaar van 18143 f’ (door Boan en Lesturgeon – aldus wederom Zuidema) met Van der Scheer in de hoofdrol van de “gemeente-assessor tt in Pickwickiaanse trant .
Dit driemanschap der Podagristen nu bracht de eerste
Drentse eigen—cultuur-beweging op gang en drukte daarop wel— haast een halve eeuw zijn stempel. Onder bezettingsdruk beleefde het een réveil in èn door de “bijna in het verborgefl bloeiende Drentse Studiekring D.H. van der Scheer” met zijn Podagristenherdenking in 1943, welker voordrachten na de bevrijding in druk verschenen met een bloemlezing uit het Boek
der van onze Jan Naarding, die wij vandaag wel) weer bij zonderi n Volledige heruitgave verscheen voor enkele jaren. Studiekring, door onze nestor—dichter Jan Poortmarl gewaarschuwd, dat Lesturgeon ‘s graf er niet zo best bij lag, bewerkstelligde in 19116 het herstel erwan en verbond daaraan, hier in Zweeloo, een Lesturgeon—hulde, aan welke nog een rijrrprent herinnert, met tekst van Naarding en de bekende van Dina Braaksma – later hier als mevr. Van der Werf predikantsvrouwe
Over het “hoe ft der samenwerking hebben wij destijds veel gediscussieerd. In het levensbericht van Lesturgeon (geschreven door zijn studievriend, de historicus Hecker) werden beide reisboeken eenvoudig op Lesturgeon t s naam gesteld. In zijn uitvoerige, scherpzinnige tekst-analyserende studie over
“De Drie Podagisten, hin werk en elks aandeel daarin” 101a•n Dr. Naarding tot de conclusie: de grondslag vormt een mauscript van Van der Scheer zelf, een plaatsgewijs geordende historische, folkloristische en archeologische beschrijving van Z.O. Drenthe. Dit boekwerk is door Lesturgeon en Boan be— werkt tot een reisverhaal naar de van die dagen.
Sindsdien vond ik in een reisfeuilleton van Boan in de Drentsche Courant (Coevorden en Nieuw-Amsterdam) de reeds geciteerde getuigenis over de verhouding van de vooman-uitge— ver en zijn beide jonge vrienden, wat een bevestiging scheen va-1 Naarding t s conclusie.
nu heb ik kort geleden in een Haags archief nòg een
Podagristenrondst gedaan en dat is dan op deze dag gloednieuw nieuws uit 1876. Een vondst, die mij voor de vraag stelde of niet toch Lesturgeon — en hij alleen – als de uiteindelijke schrijver—sanensteller-eindredakteur van de uit verschillende bronnen gevloeide stof is te beschouwen. Op een briefkaart aan zijn collega, de veelzijdige publicist J. P. de Keyser te Arnhem, die toen kennelijk bezig was rnet de samenstelling van zijn grote (voor de tijd tot de 80 v ers representatieve) bloemlezing ”Neerlarûs letterkunde in de negentiende eeuw”schreef Lesturgeon kort maar duidelijk: t t Bedoelde boek is 9) van mij . De trias was ik alleen”.
Ja — zo staat het er op die teruggevonden briefkaart in het bekende handschrift van Lesturgeon: “De trias was ik alleen”.

Hoed af voor de schrijver, die de karakters der drie reizigers in hun verscheidenheid in zijn letter—arbeid zo wist te boetseren dat wij er drie schrijvers in meenden te moeten herkernen.
Na deze vondst kunnen wij alleen maar concluderen, dat — met alle materiaal, dat zijn vrienden-medereizigers Van der
Scheer en Boom mogen aangedragen hebben (en dat was, dunkt
10)
mij , niet weinig) – Lesturgeon toch als DE samensteller— auteur van het zoals het in boekvorm gepubliceerd is, gezien moet worden.
Hoe dit ook zij , Lesturgeon t s belangstelling voor het Drentse volk, zijn taal en zijn geschiedenis blijkt eveneens uit vele andere publikaties van zijn hand. Zijn t’Woordenboekjen van den Drentschen Tongval”, zijn brieven van de ttgemeente-assessorlt aan Annegien; ttWat de dialekt—studie angiet (aldus onze sclrievers-volrracht Gerriet Kupers) hef Lesturgeon veul pio11) nierswark verricht; hie was zien tied wied veuroet tt .
Herinnerd zij verder aan z t n toneelstuk tMeindert van der friijnentt , een spel ter herdenking van het Ontzet van Coevorden in het rampjaar 1672; een spel, dat een soort Gij sbracht—rol vervulde voor de oude hoofdstad van Drenthe: premiere 1872,
heropvoering 1922. Opnieuw opgevoerd (door de Zweeler toneel12) schrijver Hendrik Vos bewerkt) in 1972 !
Dit alles is nauw met Drenthe verbonden. Maar Lesturgeon
had ook nog deel aan een ander driernanschap, dat hem wijder horizon verschafte en dat aan zijn nationale erkenning niet is: het trio Bennink Janssonius, Hecker en Lesturgeon. In Groningen studerend leerden zij elkaar kennen. Het zou een vriendschap voor het leven worden. Als studenten reeds gaven zij sa.ren een buideltje verzen uit: “Dichterlijk Men— gelwerk t ‘ (later door henzelf omgedoopt in “Ondichterlijk Bengelwerk” ) .
Zij publiceerden reer sarœn. Vormden in de pastorie van
Roderwolde de lœing ttPüsis SacrumTt . Orn Lesturgeon zelf te citeren: ‘tl)ien naam droeg zeker letterkundig Icansje, waarop wij ons rœt eenige vrienden in oratorie en declamatie oefen—
den en waar wij ook eigen voortbrengselen, zoowel in rijm als 13) onrijm mochten ter rnarkt brengen”.
Hier vinden wij het eerste teken van contact van Lesti-œ— geon en zijn vrienden rret het letterkmdige leven in het centrum des lands; om wederom met Lesturgeon te spreken: “aan gene zijde der Zuiderzee, waar rren anders weinig dlZ1k van letterkundige producten uit het noorden had”.
Tot de bezoekers van ‘tlvüsis Sacmmr : behoorde ook de destijds dichter Sarn-Jan van den Bergh, Hagenaar, stichter van het bekende Haags Letterkundig Genootschap
“O.K.K. “Deze Van den Bergh wijdde zelf ook een gedicht aan Rodemolde t t minlijk dorpje aan Drenthe ‘s gens tt . Een eeuw later zou ditzelfde O. K.K. (dan onder voorzitterschap van onze Ben van Eysselsteijn) de irrniddels tot Drents Genootschap uitgegroeide Studielœing in Lesturgeoneske trant tot het “tegenbezoek” uitnodigen. Op deze Drentse ‘O.K.K.-avond zaten wij rrpt z ‘n twaalven I’Neo—Podagristen t’ van hier nede aan aan het traditionele “Servetje”. Dr. Hans Linthorst Homan sprak er; Anne de Vries reciteerde gedichten van ònze schrij15) vers, in het Drents en in het Nederlands.
Erkerrling vond de vruchtbare dichter—publicist Lesturgeon allengs in wijde kring. Als dichter en als NutssprekeF; als recensent in de Groninger Courant en door zijn rredewerking 16) aan landelijke publicaties als “Aurora ‘t en Van der Aa.
ònze (dissonant-lievende) tijd uiten (wat Lesturgeon eens noemde) “de kitteloorige helden van den schrij fkoker” zich vanzelf anders. Maar op Lesturgeon t s naar ha-ÌTnonie strevende Helicon vormden “tederheid van gevoel, lieflijùeid van taal en zangerigheid in maat” de ook bij Lesturgeon aan te treffen lavaliteiten. Na zijn dood verzorgden Hecker en Goevemeur een bloemlezing uit zijn gedichten, die dit eigentijds-zijn 17) mirnschoots bevestigt . Tenslotte nog een geheel ander aspekt .
Wat rnij bij regionaal gebonden letterlwndigen altijd bijzonder interesseert is het contact met de “grote ‘t literatuur. In belangstelling daarvoor is voor onze generatie Jan Poortman voorgegaan. Jan Naarding praktiseerde dat kontakt in zijn prachtige Reinaert-bewerking: “Reinder Robaard”. Ook bij de thans publicerende Drentse schrijvers is voldoende stof voor een studie daarover. Roel Reyntjes tast in zijn jongste bundel zelfs naar de Griekse dichter Anakreon terug.
Z6 boeit het rnij voor het Drenthe van de 19e eeuw altijd opnieuw, dat tezelfder tijd Albert Steenbergen in Hoogeveen en Lesturgeon in Zweeloo zich bezighielden met figuren uit de wereldliteratuur, aan welke ook Goethe t s naam onverbreke19)
lijk verbonden is: Steenbergen met zijn Faust—vertaling , Lesturgeon met het Torquato Tasso—probleem.
Lestiœgeon t s vertaling van Cherbuliez Tasso—studie: “Prins Vitale of: Hoe werd Tasso Icankzinnig’t (die ik met spanning herlas) toont hoezeer in de Zweeler pastorie niet alleen een voorbeeldige Drentse “dorpscultuurdrager tt woonde, die een herdenking als deze ten volle waard is, ook een dichterdenker—publicist, die in zijn studeerkamer mogelijk ( ‘n laatste citaat, nu uit zijn Tasso—boek) het tip1ekjen tT vond
‘Twaar ‘t geluk het gelukkigste is”.
Lesturgeon leve onder ons nog lang voort zijn op dat plekjen geschreven werk.

NOTEII bij “Lesturgeon leeft voort in zijn werk”.
1.dienst werd (in een Lesturgeon waardig Drents) geleid door Drs. Gerard Neijenhuis, mede—lid van de Drentse Schrieverslœing. Na afloop las de Voorzittend Volmacht G. Kuiper voor uit het werk van Le sturgeon.
2.Zie het Levensbericht voor de Plaatschappij der Nederlandsche letterkunde, geschreven 1879 door (prof.dr.) W. Hecker.
3.Zie rnijn levensbericht “ù-lbbeld Hemsing van der Scheer” (schr..
Saxo Frisia) en latere publikaties over hem.
4. “Coevorden en Nieuw-Arnsterdan (Twee dagen op reis) t’ , als feuilleton gepubliceerd, lopende van 18 tot 214 juni 1878 in de Provinciale Drentsche en Asser Courant .
5 . Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. IV, kol. 208. Wie deze E. Zuidema is heb ik (nog) niet kunnen vinden. Het boek verscheen indertijd anoniem in afleveringen te Coevorden bij D.H. van der Scheer. In 1974 er bij M.A. van Seijen te Leeuwarden een fotogoafische herduk van uit (met inleiding van schrijver dezes) .
6.Kamper Courant van 29 december 18142.
7.t’Het boek der Podagristen” Bloemlezing door Drs. J. Naarding, met de inleidingen ter Podagristen—herdenking 18143-19 113. Assen, Van Gorcln 19 117 .
8.Rijrrprent “D.H. van der Scheer” an Lesturgeon t s gaaf, 12 juli 19 1-16 bijlage bij het Maandblad (h)e juni/juli 19116.
9.Nederlands Letterku-ldig Museum en Documentatie eentr’l-rn.
10.Zie: Naschrift .
11.Zie ttœze Volk”, januari 1977.
12.oorsprorùcelijke tekst verscheen in 1922 bij Va-1 Gorcurn te Assen in druk.
13.Uit het Levensbericht van Dr. Roelof Bennink Janssonius voor de
Plaatschappij der Nederlandsche Letterkunde geschreven door A. L. Lesturgeon (gedateerd: Zweeloo, 28e April 1872) .
14 . In Van der Scheer t s Drentsche Volksalmanak 181411 .
15.Zie Jaarverslag O.K. K. over 19 148/ 149 .
16.A.J. van der Aa, Nieuw anthologiesch en krietiesch woordenboek van Nederlandse dichters, onder rredewerking van J. T. Bodel Nijeùuis, I. da Costa, H.O. Feith, J. van Harderwijk, A.J. (sic!) Lesturgeon, G.D.J. Schotel en anderen. Nieuwe (titel) uitgave. Met eene (nieuwe) voorreden van J. A. Alberdingk Thijm. Amsterdam, C.L. van Langenhuysen 196 11. 3 Dln.
17.1879.
18.Een heruitgave van deze Feestvertaling is bij Krips-Repro in voor— bereiding.
19 . Verschenen bij D. Noothoven van Goor. L. ‘s datering van het voorbericht: Zweeloo, 30 Septerber ’66 .

Naschrift .
De Lesturgeon-vondst t’De trias was ik alleen”is, na de Zweeler herdenking, nogal “ingeslagen . Niet alleen un de pers. Ze hield ook de auteur van het nog altijd waardevolle ttDrents Geestesleven”, Jan Poortrnan, bezig. Bij Dr. J. van Vloten (in diens t’Nederlandsch Dicht en Ondicht uit de negentiende eeuw”, 3e druk 1872, deel Borger—Schaeprnan, p. 1455) vond hij zowaar de bevestiging in het daar afgedrukte relaas over Lesturgeon: t Buitendien leverde hij talrijke dicht- en prozabijdragen in verschillende Ananakken, Jaarboekjens en Tijdschriften en schetste, op naam van “Drie Podagristen”, Drenthe, in losse omtrekken en taferelen, waarvan een tweede uitgave in bewerking geweest is en ook reeds ter pers was, toen het faillissement van de uitgever
haar onvemoeds deed staken” (het kopyrecht was destijds van Van der Scheer, die in 1859 overleden was, in andere handen overgegaan. )
zoals het behoort .Ass.Crt. 2 Jum 1 7
Hiemee is de Podagristen—puzzle echter nog niet helemaal opgelost. Blijft de vraag van Boom t s rol in het geheel. Na zijn verblijf in het Overij sselse en in het Westen in 1858 in Drenthe weergekeerd moet hij zijn oude Drentse verbondenheid als “podagrist T’ wel nieuw leven inge— blazen hebben. Hij lœeeg er al gauw de bijnaarn van “de Assessor”. Bij het overlijden van Lesturgeon schreef hij in de Provinciale Drentsche en Asser Courant, die hij toen redigeerde: q ‘Wij willen hier geen lofspraak op de afgestorvene houden. Op den dag van zijn heengaan heeft de pen, die ret de zijne zooveel schreef — hoe vemoedde hij dat de dood hem zoo na was! getuigenis gegeven dat wij zijn talenten weten te waardeeren. Wat en hoe hij schreef – de tijd komt dat daarover gesproken zal worden,
Zat het Boom dwars dat Lesturgeon nergens melding maakte van de bouwstoffen, die zijn beide mede—reizigers aangedragen hadden? Curieus is in dit verband, wat de Overij sselse rijksarchivaris J.J. van Doominck vemeldt in zijn ‘Vemomde en Naanlooze Schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren”(Leiden, 1881-85) onder het treftoord “Podagristen, Drie”: “Ten onregte noemt men soms C. van Schaik in plaats van Van der Scheer (Opgave van H. Boom) . In 1858 verscheen een 3e stuk van het 2e deel, waarvan alleen Boom de schrijver was.
TJa, zo gaat dat rnet publicistisch speurwerk! Achter één “neergehouwen” vraagteken doernen er twee nieuwe op
Roden (Dr. )
Prof.Dr. H.J. Prakke