Literair land van dubbelties en kwarties D.v.h.N. 16-05-2003

Literair land van dubbelties en kwarties D.v.h.N. 16-05-2003

Literair land van dubbelties en kwarties
‘Geschiedenis van de Drentse Literatuur, 1816 – 1956’ door Henk Nijkeuter

Bestaat er een Drentse literatuur? Dr. Henk Nijkeuter uit Gieten bestudeerde de periode 1816-1956 en stelde vervolgens een overzicht samen van ruim achthonderd pagina’s waarop zo’n tachtig schrijvers de revue passeren,

Door Gerard Stout

In 1953 meldt Jan Jantinus Uilenberg zich aan als lid van de Drentse Schrieverskring. Uilenverg is niet onbesproken: tijdens de Tweede Wereldoorlog bewaarde deze dialectschrijver onvoldoende afstand tot de bezetter. Na de oorlog krijgt de dichter van het officieuze Drents volkslied enige jaren een publicatieverbod . Van serieuze ballotage is evenwel geen sprake.

Jan Naarding, ook niet onbesproken, staat erop dat Uilenberg wordt toegelaten tot de Schrieverskring. Naarding heeft een zware stem in het kapittel en daar zijn de overige bestuursleden niet tegen opgewassen. Uilenberg wordt dan ook toegelaten als lid. Het bestuur delibereert vervolgens lange tijd over een dubbeltje dat Uilenberg terug vraagt, omdat hij strafport heeft moeten betalen voor een onvoldoende gefrankeerde uitnodiging.
Met deze anekdote is Henk Nijkeuter, hoofd archieven van het Drents Archief, bijna aan het eind van zijn Geschiedenis van de Drentse literatuur, 1816-1956. Een geschiedenis die tweehonderd jaar eerder begint met de jonggestorven Barbara Maria van Lier (1751-1778). Zij is, voorzover bekend, de eerste Drentse auteur van wie enige gedichten in druk zijn verschenen.
Van een serieuze start van de Drentse literatuur – alles wat aan bellettrie in het Drents én Nederlands in Drenthe, over drenthe en door Drenten is geschreven – is evenwel pas sprake als in 1816 Claas van Gorcum uit Sneek een drukkerij in Assen begint. De drukkerij is vooral bedoeld voor productie van drukwerk voor het provinciaal en stedelijk bestuur. Maar schrijvers van proza en poëzie kunnen mooi meeliften. Cruciaal is in dit verband de verschijning van het eerste nummer van het Nieuws- en Advertentieblad voor de Provindie Drenthe op 1 april 1823 in Assen, de latere Procinciale Drenthe en Asser Courant.
Veel aanbod van romans en gedichtenbundels is er in die tijd niet: de schrijvende intellectuele bovenlaag is dun. De Drentse bevolking – rond de 40.000 in 1816 – bestaat vooral uit arbeiders, kleine boeren en enkele ambtenaren en onderwijzers. De eerste verhalen verschijnen veelal als feuilleton in kranten. Soms zijn ze in het Nederlands, dan weer in het Drents, of met enkele dialogen in de streektaal. Na bewezen succes volgt een uitgave in een boek.
In het begin overheersen reisverhalen door de Aolde Laandschop, tochten naar Amsterdam en naar het nabije buitenland. Het meest beroemde Drentse literaire boek uit de beginjaren valt in de catagorie: Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door de drie ‘Podagristen’ Alexander Lesturgeaon, Harm Boom en Dubbeld Hemsing van der Scheer uit 1842. Bijzonder is ook De erfenis uit Haarlem van Cornelis van Schaik uit Dwingelo, de eerste dorpsnovelle van ons land uit 1850.

Aanvankelijk verschijnen Drentse verhalen en romans verschijnen veelal als streekromans, compleet met uitgebreide beschrijvingen van gewoonten op het platteland met stichtende woorden over betere landbouwmethodes. De inhoud is herkenbaar, voorspelbaar en kent weinig psychologische ontwikkelijk: boerenzoon trouwt dochter van arbeider, of omgekeerd, en dit levert de nodige spanning in de dorpsfamilie.
Over het algemeen overheerst in de Drentse literatuur de romantischer verheerlijking van het platteland. In de jaren twintig en dertig is zelfs sprake van een bloeiperiode. In die tijd ontstaat ook landelijk veel belangstelling en waardering voor literatuur over volkskunde, tradities en leven op platteland. Het maakt schrijvers populair als Hendrik van Dijk en Lukas Jonker. Maar de romantiek van de agarische samenleving sluit ook aan bij de Blut und Boden-opvattingen van de duitse bezetter. Toch sluit slechts een tiental schrijvers zich aan bij de Nederlandsche Kultuurkamer, veelal om hun gedrevenheid voor het Drents en de plattelandscultuur uit te kunnen leven. Ze lijken nogal eens wereldvreemd tijdens de oorlogsjaren. Terwijl de geallieerden oprukken maken Drentse schrijvers plannen voor literaire festiviteiten.

Tijdens de Tweede wereldoorlog lijkt naiviteit hoogtij te vieren. Zo laat de erder genoemde Jan Jantinus Uilenberg in een radiofeuilleton een van zijn Drentse personages zeggen: “Zo, en hebt u nog een paar heren krulstaarten (varkens – red.) gedecoreerd? Antwoordde de ander: “Wij hebt er nog ’n paar ’t iezeren kruus geven, meneer.” De Duitse bezetter is furieus. Toch komt Uilenberg ermee weg. De gewraakte passage is in Drenthe een vaste uitdrukking bij het brandmerken van biggen. Nijkeuter sluit zijn onderzoek af in 1956. In dat jaar verschijnt het dialectblad Oeze Volk, het is het begin van enkele vernieuwingen in de streektaalliteratuur. Oeze volk zorgt voor een permanent podium voor traditionele dialectschrijvers en het literiare tiedschrift Roet geeft later de ruimte aan vernieuwende schrieverij.

Presentatie
‘Geschiedenis van de Drentse Literatuur 1816-1956’ van Henk Nijkeuter wordt vrijdag 23 mei gepresenteerd tijdens een symposium bij Braams in Gieten

Liefdewerk en oud papier?
Twaalf jaar werk stopte Henk Nijkeuter in de tot standkoming van zijn ‘Geschiedenis’. Wat ooit uit liefhebberij begon met het opzetten van een documentatiecentrum resulteerde in 2001 in een proefschrift waarop Nijkeuter aan de universiteit in Groningen promoveerde. Daarvan verschijnt dus nu een handelseditie.
Wie het boek van Nijkeuter leest, komt tot de conclusie dat hoogstaande literatuur in het Drents nog niet geschreven is. Anderhalve eeuw Drentse literatuur vertoont veel verwantschap met de hedendaagse soapseries op tv: gericht op pretentieloos vermaak. Het proza heeft een sterk folkloristisch karakter met verheerlijking van het drentse natuurschoon. De verkleinwoordjes lijken het handelsmerk van het Drents; het land van dubbelties en kwarties.
Van enige modernisering is sprake in de jaren zeventig. Toch zegt Nijkeuter “De Drentse schrieverij heeft de aansluiting gemist en is in restauratie en folklore blijven steken. Recent zie ik wel enkele pogingen tot vernieuweing, zoals Lukas Loops met zijn Drentse sleutelroman Schoeltied. Maar er is veel meer mogelijk. Bijvoorbeeld Jan Veenstra, Marga Kool, Gerard Nijenhuis zijn volgens mij in staat vernieuwend Drents werk te schrijven”. Veel dialectschrijvers zijn er niet. “Er is te weinig talent in de provincie.”
Nijkeuter wil graag een vervolg schrijven over de periode na 1956, over de ontwikkeling van Drentse literatuur in dagbladen, tijdschriften, toneel, radio en tv-werk.
“Het materiaal heb ik klaarliggen, maar ik voel niet voor vrijwilligerswerk. De Procincie Drenthe zal geld en tijd beschikbaar moeten stellen. Wat ik geleerd heb van tien jaar liefdewerk-oudpapier is, dat ik dat niet nog een keer weer wil.”

Geschiedenisboek van de Drentse literatuur

Geen streektaalliteratuur zonder lectuur. Er is enkel hoop voor overleving van het dialect als er een brede basis is voor streektaalschrijvers. Henk Nijkeuter onderzocht de basis van de drentse literatuur. In zijn Geschiedenis van de Drentse literatuur 1816-1956 geef hij een overzicht over 150 jaar schrieverij. Ruim tachtig Drentse schrijvers van lectuur en literatuur komen in zijn boek uitgebreid op portret.
Nijkeuter verdeelt de anderhalve eeuw in vier perioden. Van 1816 tot 1900 schets hij de start van de Drentse literatuur in de meest brede betekenis. Vaker dan eens vertalen schrijvers reisverhalen en dorpsvertellingen uit verwante taalgebieden. Naast dagbladen, die overigens niet elke dag verschijnen, zijn almanakken podia voor schrijvers.
In de tweede periode, van 1900 tot 1940, krijgen auteurs in toenemend mate tijdschriften tot hun beschikking. De tijdschriften richten zich vooral op heemkunde, folklore, geschiedenis van het platteland en terugblikken op tradities. Korte verhalen en in mindere mate gedichten vinden een plek in periodieken die veelal een kort leven zijn beschoren. Er verschijnt een enkele Heimatroman.
De Tweede wereldoorlog, de derde periode in Nijkeuters overzicht, vormt een hoofstuk apart. Wie als kunstenaar en schrijver actief wilde blijven, moest zich aansluiten bij de Nederlandsche Kultuurkamer. Een tiental schrijvers heeft zich uit liefde voor de streek(taal) en uit publicatiedrang door de bezetter laten verleiden. Na de oorlog kreeg een aantal foute schrijvers een (tijdelijk) publicatieverbod.
In de vierde periode van 1940 tot 1956 beschrijft Nijkeuter het literaire klimaat na de oorlog. Foute schrijvers bleken minder fout dan gedacht, of hadden in het verzet een rol gespeeld, ze sloten zich alsnog aan bij de Drentse Schrieverskring. Over het verleden werd zo mogelijk gezwegen.
Nijkeuter heeft, met meer dan drieduizend voetnoten gestreefd naar volledigheid, al blijft hij voorzichtig door in de titel niet van De geschiedenis van de Drentse literatuur te spreken. Elke Drent die een zucht op papier heeft achtergelaten lijkt vermeld.
Van (streek) romans, feuilletons, gedichtenbundels, kluchten, blijspelen, hoorspelen, openluchtspelen geeft Nijkeuter niet enkel een uitgebreide beschrijving van de indhoud maar ook van de recensies. Diverse boeken, ook de Drentstalige, werden in diverse landelijke dagbladen, waaronder NRC, veelal lovend besproken. De reacties zijn mild, gezien het eenzijdige folkloristische karakter van het grootste deel van het literaire werk. De grens tussen lectuur en literatuur lijkt niet steeds helder te trekken. Onenigheid spitst zich toe op juist gebruik van het Drents, minder op de inhoud of op de ontwikkeling van een verhaal.
Nijkeuter portretteert de schrijvers zeer gedetailleerd. Zo overleed Geert Broekhuizen, die ook goed kon schaken en dammen, na twee fietstochtjes op zijn driewieler. Roelof Houwink uit Meppel was niet alleen schrijver, maar ook hoenderkweker en bioloog die met kippen, kanaries, bijen, honden, wolden, schapen, geiten en stieren experimenteerde. Zo ontdekte de schrijver-bioloog dat alcohol degenererend op kippen werkte.
De handelseditie is vrijwel gelijk aan het proefschrift. Wie een heldere en onderhoudende verhandeling wil van de ontwikkeling van de Drentse literatuur heeft met Geschiedenis van de Drenste literatuur een uitstekend (en tijdrovend) overzicht.

Geschiedenis
Henk Nijkeuter, ‘Geschiedenis van de Drentse literatuur, 1816-1956.’(Deel 11 in Drentse Historische Reeks.) uitgeverij van Gorcum, Assen 847 blz.€ 59.-

Tegenwind
Door Mannus van der Laan

Streektaal
Enkele jaren geleden zag ik ze samen in een tv-programma: Bennie Jolink en Gerrit Komrij. Het was één van de mooiste confrontaties tussen BN’ers die ik me op de televisie kan herinneren. Niet dat de vonken eraf sprongen. Integendeel. Het bleef beschaafd. Een tikkeltje saai zelfs. De heren hielden de nodige afstand, zaten tegenover elkaar als vorsten van twee landen die alleen omgang hebben op hoog diplomatiek niveau. Ze knikten elkaar vriendelijk toe, maar je zag dat ze na de uitzending niet samen de kroeg zouden induiken, terwijl ze allebei wel een biertje lusten.
Jolink en Komrij hebben veel met elkaar gemeen. Ze zijn ongeveer even oud. Jolink is geboren in 1946, Komrij in 1944. Maar wat helemaal een band moet smeden is dat ze alletwee zijn geboren en getogen in de Achterhoek, Jolink in Hummelo, Komrij in Winterswijk. Daarmee heb je het ook wel gehad en vervolgens vallen vooral de verschillen op. Bennie Jolink is de ongekroonde koning van de streektaalrock. Hij heeft het Achterhoeks een landelijk podium gegeven. Dankzij hem weet half Nederland wat ‘hoken’ betekent. Hij heeft in zijn jonge jaen een poosje in Amsterdam gewoond, maar is daarna snel teruggegaan naar de Achterhoek. Tegenwoordig woont hij weer ‘gewoon’ in Hummelo.
Gerrit Komrij is de ongekroonde koning van de poëzie. Hij schreef prikkelende essays over de verloedering van Nederland, publiceerde een aantal mislukte romans, dichtte mooie verzen en bezorgde ons gedichten uit lang vervlogen tijden en ver weg gelegen gebieden als Zuid-Afrika.
Jolink bleef dicht bij de bron. Van het dialect waarmee hij zijn eerste woordjes prevelde, heeft hij zijn huis gemaakt. Voor Komrij geldt precies het tegenovergestelde. Hoe verder weg, in tijd of afstand, des te beter. Zelfs Amsterdam, waar hij evenals Jolink in zijn jonge jaren naartoe verhuide, is hem te benauwd, daarom woont hij in Portugal. Niet van het dialect uit zijn jeugd heeft hij een huis gebouwd, maar van het ABN. – bij gebrek aan een wereldtaal.
Komrij heeft geen streektaalboeken op zijn naam staan.
Valt dat te betreuren? Nee, want daarmee zou hij veel van zijn lezers hebben buitengesloten. De meeste schrijvers willen een zo groot mogelijk publiek. Het is daarom niet verwonderlijk dat het huwelijk tussen literatuur en streektaal in een klein taalgebied als Nederland nooit echt van de grond is gekomen.
Laat streektaal hier maar een duet aangaan met de muziek. Ook al versta je er geen jota van, als je wilt kun je er toch op hoken.