Lukas Koops Lukas Koops (PPR) contra Frans Westenbrink (FNV) Werk en milieu -vijanden op zoek naar vriendschap N.v.h.N. 23-06-1990
Lukas Koops Lukas Koops (PPR) contra Frans Westenbrink (FNV) Werk en milieu -vijanden op zoek naar vriendschap N.v.h.N. 23-06-1990
Lukas koop (PPR) contra Frans Westenbrink (FNV)
Werk en milieu: vijanden op zoek naar vriendschap
Kan de werkgelegenheid worden bevorderd, terwijl tegelijkertijd het milieu wordt ontzien? Het Drentse PPR-statenlid Lukas Koops heeft zich in een PPR-krant fel afgezet tegen uitspraken van Frans Westenbrink in een recent interview in deze kant. Hij vindt dat de noordelijke milieubeweging zich te star opstelt en kiest voor werkgelegenheid. Niet ten kost van alles, maar om enige milieuvervuiling kun je niet heen, meent hij. Hij wil chemische industrie in het Eemsgebied, omdat hij daarin de enige kans ziet om werkgelegendheid te scheppen in het 34.000 werklozen tellende Groningen. Bovendien is dat naar zijn overtuiging per saldo nog goed voor het milieu ook. Omdat de milieuvoorschriften in Nederland relatief streng zijn en we hier een ijzersterke milieubeweging hebben om naleving van de regels af te dwingen. Als voorbeeld haalde Westenbrink Xantar aan. Als deze fabriek niet bij Delfzijl komt, gaat ze naar België, waar ze haar afvalstoffen ongezuiverd in de Schelde mag lozen. Die komen via de Noordzee alsnog in de Waddenzee.
“een blind pleidooi voor chemische industrie, deze redenering, “schrijft Koops.
Volgens hem moet Westenbrink zich realiseren dat de chemische industrie niet alleen bij de produktie, maar ook later, als de produkten op de afvalberg en in de vuilverbrandingsinstallaties terecht komen, vervuiling veroorzaakt. Volgens Koops is het net alsof Westenbrink nog nooit heeft gehoord van een duurzame ecologische economie, waarin werkgelegenheid en een goed milieu met elkaar verweven zijn.
Zo kreeg Westenbrink de discussie die hij wilde. Koops en hij zijn bereid het meningsverschil verder uit te spitten aan de Nieuwsblad-tafel. Waarbij Westenbrink er op hamert, dat ze in principe bondgenoten zijn: “Ik ben blij met dit gesprek, want we hebben mekaar verrekte hard nodig.” Koops: “ik kom in de discussies steeds weer tegen dat het goed gaat met het Noorden als de economie en de werkgelegenheid maar groeien. Ik geloof dat Westenbrink daar teveel de nadruk op legt. Mensen aan een baan in de chemische industrie helpen is wel goed voor de betreffende mensen zelf, maar in groter verband pakt het op den duur negatief uit omdat de neveneffecten zo schadelijk zijn. Je hoort ook steeds dat bedrijven eerst meer winst moeten maken voordat ze wat voor het milieu kunnen doen. Dus eerst laat je de milieuproblemen toenemen door extra groei, en daarna gebruik je de extra winst om de negatieve effenten te bestrijden. Dat levert meer problemen op dan dat het oplost.”
Westenbrink: “We doen er verstandig aan de problemen van Groningen en de wereld uit elkaar te houden. Als wij in staat zouden zijn de vervuiling in de wereld een slag toe te brengen door nee te zeggen tegen een chemisch bedrijf in Groningen, dan hoefde ik die splitsing niet te maken. Maar zo is het niet. De keus voor Xantar was niet: zetten we die fabrike neer, maar: waar zetten we hem neer. Je houdt jezelf voor de gek als je denkt dat je het probleem oplost door nee te zeggen tegen vestiging in Delfzijl. .. hebt ecologisch gezien 250 …meter zuidwaarts alleen een …probleem gemaakt, dus … je die fabriek in Delfzijl zetten. Het is niet zo dat voor ons alleen werkgelegenheid zaligmakend is. Als je dat er van maakt dan zijn we bezig elkaar verdacht te maken en de nek om te draaien. Ik heb Carla Alma (voorzitter Werkgroep Eemsmond-pb) een paar jaar geleden gevraagd: ‘Help ons nou in vredesnaam om de grote en de kleinere vervuilers uit elkaar te houden. Want als hier niks mag komen dan ben je alleen maar bezig de Groningers tot werkloosheid te veroordelen.
Maar als je helpt de vestigingseisen zo scherp mogelijk te maken, dan kunnen we werkgelegenheid en milieu samen op laten gaan, al zal het altijd een stukje wringen. Maar dat kan niet anders’.”
Koops: “Die redenering vind ik te beperkt. Het klopt dat we er geen moer mee opschieten als die fabriek naar België gaat. Maar je moet er een aantal zaken aan toevoegen, namelijk dat in Europees verband keihard gewerkt moet worden aan een regelgeving waarbij alle Nederlandse milieunormen minimaal de standaardnormen worden. Ik besef drommels goed dat dat moeilijk is, maar het moet gebeuren. De tweede lijn is dat in Nederland een strakker produktbeleid gevoerd moet worden. Nu zie je vaak dat een bedrijf een product wil maken waar de mensen geen enkele behoefte aan hebben. Ik vind dat de regering tegen dat soort zaken te weinig doet. Ik denk dat het milieu grensstellend moet zijn voor alle verdere activiteiten. En als een bedrijf dan uitwijkt naar een andere plek, bijvoorbeeld Azië, dan sta je inderdaad machteloos en kun je niet anders dan constateren dat het bedrijf verkeerd bezig is.”
Westenbrink: “Dat komt neer op getuigenispolitiek: ‘Hoe het uitpakt daar heb ik geen antwoord op, maar ik heb in ieder geval het zuivere standpunt verwoord”. Maar een keuze zonder dat er ooit iets ten koste van het milieu gebeurt, is er niet. Want dan hebben wij hier in het Noorden wel prachtig schone handen, maar dan zijn we ook de werkelozen van Nederland. Wij als Industiebond FNV moeten zorgen dat er koopkracht is onder de mensen. Koopkracht is niet hetzelfde als welzijn, maar ligt er wel aan ten grondslag. Veel mensen met weinig koopkracht komen tot de conclusie dat ze niet aan welzijn toe komen. Armoede lijkt romantisch, maar is het niet. Die moeten we bestrijden en dat kan alleen met werk. Dat is niet alleen een hobby van de vakbeweging.”
Koops: “Ik zal de laatste zijn die zegt dat je je niet druk moet maken om werkgelegenheid, maar wel binnen bepaalde grenzen. Drastische arbeidtijdverkorting is een veel fundamentelere oplossing voor de werkloosheid dan economische groei. Ik denk dat er ook veel werk te creëren valt in sectoren gericht op engergiebesparing, nieuwe technieken in de bouw en dergelijke. Ik zeg niet dat dat een hoeveelheid werk oplevert die vergelijkbaar is met wat jij wilt. Maar het is werk zonder negatieve bijeffecten en dat is een groot verschil.”
Westenbrink: “Als vakbeweging werken we internationaal aan arbeidstijdverkorting. En milieuvriendelijke werkgelegenheid is een reële mogelijkheid, maar niet in relatie tot 34000 werklozen. Darvoor is chemische industrie nodig. Zonder chemische industrie lukt het ons trouwens ook niet een maatschappij draaiende te houden waarin we ons een beetje thuis voelen.”
Koops: “Daar ben ik het wel mee eens, maar ik denk toch dat van allerlei activiteiten te snel gezegd wordt dat we er niet zonder kunnen. Er worden heel veel produkten gemaakt waar geen enkele behoefte aan is. Met de huidige vrijheid voor het bedrijfsleven lukt het beslist niet het probleem op te lossen. Maar minister Alders durft het niet aan te pakken in het Milieu Beleids Plan.”
Westenbrink: “Iemand op die stoel bereikt niets met alles in Nederland te verbieden. Dat geeft alleen de garantie dat hij morgen geen minister meer is. Wil je effect hebben dan kun je je het permitteren op een aantal terreinen een paat stapjes op de rest van de wereld vooruit te lopen, onttrekt de besluitvorming zich jammer genoeg aan je, want dan gaan de bedrijven naar elders. En dan heb je niks voor het milieu gedaan. Wat mij betreft speelt de PPR de rol van ‘aan mijn lijf geen polonaise’. Maar als je als politicus richting wilt geven dan moet je je niet buiten de realiteit van de samenleving plaatsen.”
Koops: “Ik ben het er niet mee eens dat ik mij buiten de realiteit plaats. De internationale concurrentie wordt altijd als argument gebruikt. Ik mis dat wordt stilgestaan bij de andere kant van de medaille: wat voor consequenties heeft het als de produktie zich wereldwijd voortzet zoals in Nederland? Dat zou een ecologische ramp betekenen. We kunnen best grotere stappen nemen dan jij aangeeft. Het is niet zo dat iedereen direct wegloopt als wij strakkere normen stellen.“
Westenbrink: “Het wordt duurder.”
Koops: “Dat is zo. Maar daar staan misschien zaken tegenover die niet in geld zijn uit te drukken maar ook veel waard zijn. De toestand van het milieu is zo slecht dat iedere verder aantasting onacceptabel is. Dat is waar de vakbeweging onvoldoende bij stilstaat.”
Westenbrink: ”Wat je nu zegt is een poging om je te profileren. Als vakbeweging zijn we al honderd jaar bezig te voorkomen dat kleine mensjes kapot gaan aan de macht van het gewin. Dat gaat niet alleen om inkomen, maar ook om veilige arbeidsomstandigheden. Van veiligeheid en gezondheid naar milieu is maar een klein stapje. Wij willen een brede vakbeweging die een mening heeft over milieu, dienstplicht, onderwijs en dat soort zaken.”
Koops: “Het is niet interessant wat voor meningen je hebt maar wat je er mee doet. Het grote verschil is dat de veiligehid van werknemers hun rechtstreeks belang is. Bescherming van het milieu is minder rechtstreeks en kan zelfs ontslag betekenen. Ik proef dat de balans doorslaat naar de verkeerde kant als er werkelijk een keuze gemaakt moet worden. “
Westenbrink: “Dat kan, maar voorbeelden heb je niet op tafel gelegd. “
Koops: ”We hebben het over de chemische industrie. Wat ik erover lees en hoor geeft mij de indruk dat de vakbeweging onvoldoende nadenkt over de negatieve effecten daarvan.”
Westenbrink: ”Dat kan, maar je hebt nogal wat beperkingen ingebracht: wat je leest en hoort, naar je indruk, in onvoldoende mate. Dan heb je al gauw gelijk. Wij hebben als vakbond ook dingen ter wille van het milieu gedaan die de werkgelegenheid niet hebben bevorderd. We hebber er voor gezorgd dat bij de RSV geen reactorvaten gemaakt konden worden. We hebben leden bij de UCN in Almelo, maar we zijn tegen kernenergie. We zijn ook tegen kernenergie in de Eemsmond. Ik ben bang dat je bezig bent medestanders af te slachten in plaats van de grote problemen aan te pakken.”
Koops: “Het heeft niks te maken met medestanders afslachten. Het wordt ingegeven door de tegenstelling tussen milieu en werk die jij crëert in dat interview.”
Westenbrink: “Neem het voorbeeld van de zoutkoepels. Dat was een van de eerste dingen die ik in het Noorden tegenkwam. Die dingen zijn hier nu één keer, weghalen kun je ze niet. Dat betekent dat bepaalde ideeën iedere keer opnieuw opborrelen. Kernafval er in? Wij zeggen: Niet doen. Chemische afval? Wij zeggen: Ook niet doen. Gas? Doen, zeg ik. Op dit ogenblik kunnen we de druk op de gasleiding in Maastricht verhogen door in Slochteren de kraam bij wijze van spreken een beetje open te draaien. Maar er komt een moment dat je het gas eerst uit de grond moet halen. Dan is het goed dat je voor de winterperiode wat reserve hebt. Ga je het dan vloeibaar maken en opslaan op de Maasvlakte? Of stop je het in de zoutholtes waar er op honderden meters onder de grond geen zuurstof bij kan komen? Dan komt er geen andere rotzooi in de grond, hebben we een stukje werkgelegenheid en hebben we het probleem van bovengrondse opslag van gas mooi opgelost. Dat soort creatieve oplossingen.”
Koops: ”Dat is een redenering die niet opgaat omdat ik vind dat je ondergrond intact moet laten er er niet in moet gaan boren zolang er geen goeie regelgeving is voor het gebruik ervan voor wat voor doel dan ook. Bovendien ben ik er van overtuigd dat je met gasopslag in zoutkoepels de deur op een kier zet die na pakweg tien, vijftien jaar wordt opengetrapt om heel andere dingen te doen.”
Westenbrink:”Jij wilt geen oplossing zoeken voor een probleem waar iedereen in Nederland mee zit.”
Koops: “Dat wil ik wel. Ik ben een leek op het gebied van gasopslag, maar ik weet wel dat we van de zoutkoepels moeten afblijven.”
Westenbrink: “Daar verwonder ik me over. Jij weet precies wat we niet moeten doen, maar wat we wel moeten doen weet je niet. Als je overal 100 procent zekerheid over wilt hebben zit het gas straks in Duitsland wel in de zoutkoepels en zitten wij met lege zoutkoepels, waar iedereen die met zijn afval verlegen zit van zegt: Hee, wacht eens…. Een betere oplossing voor ons gasprobleem ben ik nog niet tegengekomen.”
Koops: ”Ik ken de aard van dat probleem onvoldoende. Daar moet ik me maar eens in gaan verdiepen. Maar jouw oplossing, daar kan ik niet achter staan. Ik heb tien jaar meegedaan aan de discussie over opslag van kernafval in zoutkoepels. Van daaruit ben ik politiek actief geworden. Ik heb het gevoel gekregen dat je niet de deur op een kier moet zetten voor dingen die je niet wilt.
Westenbrink: “Ik heb niet het idee dat we de opslag van kernafval bemoeilijken door de opslag van gas tegen te houden. Daarvoor hebben ze de gasboringen niet nodig. Die kennis is al verworven in Duitsland. En dan slaan wij elkaar hier de hersens in over onschuldige varianten. Laten wij de gasopslag op zijn merites blijven beoordelen en ons intussen wapenen tegen de opslag van kernafval en chemisch afval “
Koops: “Maar hoe kun je zeggen dat gasopslag een garantie is tegen opslag van kernafval?”
Westenbrink: “Geen garantie, Je verkleint de mogelijkheid, meer niet.”
Koops: “Alleen zolang het gas er in zit. “
Westenbrink: “Dat is zo maar je verkleint de mogelijkheid in de tijd. Laten we nou gaan eisen dat we die economische activiteit hier krijgen. Als wij voldoen aan de eisen van de zich radicaliserende milieubeweging in Groningen, dan mag er niks meer, dat is duidelijk.”
Koops: “Dat is een nagatieve opmerking. Er is maar één methode om verdere verloedering van het milieu tegen te gaan en dat is het innemen van tamelijk radicale standpunten.”
Westenbrink: “Dat is niet zo. De weg is mensen in Nederland voor je standpunten te winnen. Doe je dat door extreme of reële standpunten in te nemen? Op dit ogenblik verwijdert de milieuwbeweging zich jammer genoeg van een fors deel van de bevolking dat het verrekt graag met haar eens wil zijn.”
Koops: “Als aansluiting bij brede lagen van de bevolking het doel van de milieuwbeweging zou zijn dan zou het milieu er nu stukken beroerder voor staan.”
Westenbrink: “mensen hebben nodig dat je successen kunt laten zien. Dat je niet alleen schone theorie hebt maar in de praktijk ook wat kunt. De milieuwereld moet kunnen zeggen: ‘Mensen, moet je eens zien wat voor successen we in Groningen bereikt hebben. We hebben daar een industire gedwongen een schoner bedrijf neer te zetten dan ze van plan was. Schoner zelfs dan ze mocht neerzetten in België. Ik denk dat dat mensen enthousiaster maakt dan dat je met lege handen staat terwijl de troep in België is.”
Koops: ”Dat ben ik voor een deel met je eens. Maar zelfs een schoon producerend bedrijf kan een probleem zijn door de aard van zijn product en wat er verder mee gebeurt. Bij de vakbeweging mis ik te vaak het vergezicht, het ideaal.”
Piter Bergstra