Naarding Jan (1903-1963) Drentse Biografieën deel 3 Meppel 1991
Naarding Jan (1903-1963) Drentse Biografieën deel 3 Meppel 1991
Naarding, Jan (1903-1963
Jan Naarding is geboren op 21 juni 1903 te Noordsleen in de gemeente Sleen, als zoon van Hendrik Naarding en Hillechien NIJS. Hij overleed op 20 juli te Assen.
De basis voor Zijn verdere opleiding legde Jan Naarding op de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Groningen. In het voorjaar van 1922 slaagde hij daar voor Zijn onderwijzersexamen. Naarding studeerde verder voor de hoofdakte en de akte LO-Frans. Tegelijkertijd met het voortzetten van Zijn studie, begon hij Zijn loopbaan als tijdelijk onderwijzer in de gemeente Hoogeveen. Nog in hetzelfde jaar werd hij als onderwijzer aangesteld in Woldendorp. Al in 1923 vertrok Naarding naar Hoogkerk, waar hij tot 1939 zou blijven. Hij was hier aanvankelijk onderwijzer, maar k)0111 op tot schoolhoofd. Kort voor Zijn zestigste verjaardag werd op 9 mei 1963 de basisschool in Hoogkerk naar hem genoemd.
Gedurende de penode in Hoogkerk behaalde hij de akte MO-Geschiedenis. Hiermee verwierf hij zich, via het daarvoor vereiste staatsexamen, toegang tot de Rijksuniversiteit Groningen. Prof. dr. G.S. Overdiep werd Zijn leerrneester. In 1939 legde hij aan de Groningse universiteit met goed gevolg het doctoraalexamen Nederlandse taal- en letterkunde af
In 1939 werd hij benoemd tot leraar aan de Rijks-HBS te Almelo. Hij gaf daar les in de vakken geschiedenis en Nederlands. Vanuit Almelo redigeerde hij het Maandblad Drenthe, waarin hij veel over Drentse onderwerpen schreef en, nam hij deel aan het werk van de ‘Studiekring D.H. van der Scheer’. Tijdens het eerste openbare optreden van de Studieknng, op het Podagnsten-congres van 19 Juni 1943, voerde Naarding naast anderen het woord. In 194 S werd hij benoemd tot leraar aan de Rijks-HBS te Assen, waarna het gezin Naarding eind 1945 naar Assen verhuisde.
Op 16 juni 1947 promoveerde Naarding tot doctor in de Letteren op een proefschrift getiteld Terreinverkenningen inzake de dialectgeografie van Drente. Omdat Zijn leermeester prof. dr. G.S. Overdiep inmiddels was overleden, trad prof. dr. J.H. Brouwer, hoogleraar in de Friese taal- en letterkunde, als promotor op. De dissertatie van Naarding, die in de historische wereld niet onverdeeld gunstig was ontvangen, werd in het jaar daarop onder de titel De Drenten en hun taal als deel XI uitgebracht in de serie Teksten en Studiën.
Met name na Zijn promotie, toen hij meer tijd beschikbaar kreeg, ontwikkelde Naarding zich tot een vruchtbaar publicist van boeken en artikelen. Hij werd mede-auteur van diverse leerboeken en nam de bewerking van Koenens Handtvoordenboek voor Zijn rekening. Naast deze voor heel het Nederlandse taalgebied belangrijke publikaties, begon ook Drenthe een steeds belangrijkere plaats in te nemen. Naarding schreef onder meer Drentse gedichten, stelde een Drents liedtiesboekien samen (1949) en schreef de dorpsgeschiedenissen van Nijeveen (1955), Eelde (1956) en Ruinen (1962).
Ter gelegenheid van het Fabriciusfestljn in 1947 de toekennig van het ereburgerschap van Assen aan de schrijver Jan Fabricius — vertaalde Naarding diens toneelstuk Onder één dak in het Drents. Voor de Regionale Omroep Noord (later RONO) verzorgde hij dikwijls bijdragen.
Naarding publiceerde zowel in wetenschappelijke periodieken alswel voor een breder publiek in kranten en tijdschriften. HierbiJ valt te denken aan de Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak, het Maandblad Drent(h)e, de Driemaandelijkse Bladen, Saxo-Fnsia, de Provinciale Drents(ch)e en Asser Courant en De Vnje Pers.
Per september 1959 werd Naarding benoemd tot wetenschappelijk medewerker bij het Nedersaksische Instituut aan de Rijksuniversiteit Groningen. Onder leiding van prof. dr. K. Heeroma werd Zijn hoofdtaak het samenstellen van een Drents woordenboek. Door Zijn vroegtijdig overlijden heeft hij dat werk echter niet kunnen verwezenlljken.
Na Zijn promotie tot doctor in de Letteren volgde een reeks benoemingen. Zo werd hij benoenld tot lid van de dialecten-comnussie van de Koninklijke Nederlandse Acade van Wetenschappen, docent aan de Noordelijke Leergangen en lid van de examencommissie van dc MO-aktc Nederlands. Kort voor zijn overlijden kreeg Naarding een koninklljke onderscheiding: hij werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Op 6 juli 1966 werd aan Jan Naarding postuum de Culturele Prijs van Drenthe toegekend en in 1982 onthulde de toenmalige Comrmssans van de Koningm in Drenthe, mevrouw Schilthuis, met een rede over leven en werk van Naarding een borstbeeld van hem in Sleen.
Naarding heeft in de culturele beweging van Drenthe, die even na 1947 Inzette, een centrale rol gespeeld. HIJ propageerde het naoorlogse regionalisme en bracht een taalbeweging op gang. Toen de in de oorlogsjaren opgenchte ‘Studiekring D.H. van der Scheer’ in 1947 overging in het Drents Genootschap, werd Naarding tweede voorzitter. Hij bleef dit, ook nadat het Drents Genootschap inmiddels Culturele Raad voor Drenthe was geworden, totdat de voorzitter dr. H.J. Prakke zich op 1 1 Juni 1960 terugtrok en Naarding in diens plaats werd benoemd.
Naarding behoorde samen met Arnold Rakers tot de leiders van het overkoepelende verbond van Nedersaksische schrieverskringen. Deze Schrieversbond werd in 1953 opgericht nadat op voorstel van Naarding een conferentie was belegd op de havezate Het Everloo, gelegen tussen Oldenzaal en Denekamp. Hierdoor kwam een Nedersaksische interregionale bewegmg op gang. Naarding was lid van het tijdschrift ‘t Swieniegeltje en later van Sasland-Riege. Tot juli 1942 was hij eindredacteur van het Maandblad Drenthe, daarna bleef hij tot Zijn overlijden lid van de redactie. Ook het Drentse tijdschrift Oeze Volk dat sinds december 1956 maandelijks verschijnt, heeft Naarding van het begin af als raadgever en medewerker gehad. Ten slotte was hij voorzitter van de in 1953 opgerichte Drentse Schnevcrskring.
Wegens Zijn literaire bijdragen neen)t Naarding binnen de naoorlogse Drentse streektaalliteratuur eveneens een centrale plaats in. In 1939 verscheen in samenwerking met H. Bos een bundel schetsen in Drents dialect, getiteld Wat tvaest hef Bekendheid kreeg hl] verder als dichter. In de op 12 maart 1 945 verschenen bundel In Seymour Mulder’s voetspoor werden enige gedichten van hem geplaatst. Hij was geen ‘geregelde’ dichter en een groot gedeelte van Zijn poëzie is dan ook te kwalificeren als gelegenheidsgedichten, geheel passend in de romantische traditie. Grosso modo is Zijn poëzie qua thematiek te verdelen in: natuurgedichten, gedichten over personen en een kleine afdeling religneuze gedichten. Naardings onvoltooide dialectbewerking van de Middelnederlandse Van den Vos Reynaerde, door hem Reiner Robaard genoemd, werd door Gemet Wilms in een recensie in het Maandblad Drenthe (dec. 1954, p. 6-8) ‘de schat in de akker van het dialect’ genoemd. Een gedeelte van het literaire werk van Jan Naarding werd na Zijn overlijden in twee bundels uitgegeven. In 1966 verscheen de bundel Dààd en drôôm, gedrukt in de zogenaamde Vosbergenspelling. Deze spelling ontleent haar naarn aan het Nedersaksisch Symposion van 1955, dat gehouden werd in het conferentieoord Vosbergen bij Eelde. Men ontwierp daar op basis van door dialectologen ter tafel gebrachte gegevens over de verschillende Nedersaksische klanksystemen een Nedersaksische eenheidsspelling. Naarding wordt beschouwd als medeontwerper van deze spelling en hij schreef er Zijn latere werk in. Daar de Vosbergenspelling, zoals men beweerde, voor niet ingewijden moeilijk leesbaar was, nam een werkgroep uit de Dreritse Schrieverskring het initiatief tot het uitbrengen van de bundel OetJan Naardings Hof (1969), geschreven in de toen gangbare spelling. In december 1987 ging onder de naani Naarding-lnstituut officieel het Drentse project voor streektaal en culturele educatie van start. Het bestuur van deze organisatie mee.”de dat de naam van de streektaalactivist Jan Naarding geschikt zou Zijn om als visitekaartje van het project te dienen. Neg maar nauwehjks had het instituut zich gepresenteerd of publikaties in de noordelijke bladen van de free lance journalist Marcel Mônng over het oorlogsverleden van Naarding maakten die, naamgeving dubieus.
De belastende artikelen handelden over publikaties die Naarding in de oorlogsjaren schreef en die suggereerden dat Naarding, op Zijn zachtst gezegd, geen tegenstander was gewcest van de ‘nieuwe orde’. cotnmotle rond deze naarngeving schoot flinke bressen in dc reputatie van Naarding. De Groninger histoncus dr. P.Th.F.M. Boekholt onderzocht op verzoek van het bestuur van het Naarding Instituut dc gedragingen van Naarding in dejaren 1939-1947. De conclusic van het rapport luidde: ‘Naarding was geen foute Nederlander. Hij werd in zijn I)rent01nanie gegrepen door een aantal uitingen van de Blut-und-Boden-sfeer, maar niet in dogrnatisch nationaal-socialistische zin. Op die mamcr werd Naarding van de bezetter geen medestander, maar ook geen uitgesproken bestrijder’. Naar aanleiding van aanhoudende persreacties op de bevindingen in het rapport-Boekholt werd de naam van het Naarding Instituut veranderd in Drentse Taol, project voor Taal en Cultuur.
Jan Naarding trouwde in 1927 met Hillegonda Schaap. Uit dit huwelijk werden dne dochters geboren.
Belangnjkste bronnen
H.T.]. Miedema, Bibliografie van Dr. J. Naarding, in: Iuatste Lauwer, (Assen/Groningen 1963) 128-136
Bote de Boer Lzn., Bibhografie van Dr. Jan Naarding, in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, (1904) 13-21
P.Th.F.M Boekholt, Dr.J. Naarding 1939-1947. Verslag van een onderzoek naar zijn gedragingen tlJdens de Ttveede H ‘ereldoorlog, Meppel 1988
H Nijkeuter