Nestor en Novice D.v.h.N. 16-10-2015

Nestor en Novice D.v.h.N. 16-10-2015

Nestor en novice

De herfst brent twee nieuwe Drentstalige dichtbundels. De twaalfde van Gerard Nijenhuis en de eerste van Marga Zeiggelaar. Waar hij de éminence grise van de Drentse letteren is, komt zij net kijken.

Joep van Ruiten

Gerad Nijenhuis ontvangt Marga Zwiggelaar met koffie en koek en anekdotes over zijn landgoed De hereboerderij. Om het ijs te breken vertelt hij over de gasten die Bronneger bezoeken.
“Vanmorgen een gezelschap van mannen, een vader met zoons en aanverwanten. Komt er een jongen op mij af. Een knappe kerel van een jaar of twintig, breed glimlachend. Die zegt: “Weet jij wel dat de here Jezus heel veel van jou houdt?” Ik zeg: “Wij gaan naar de kerk in Gasselte”. Ik heb het niet zo op dat evangelische gedoe.”

“Ik ook niet” zegt Marga Zwiggelaar.
Nijenhuis gaat verder: “Ik schoot meteen in de verdediging, wat eigenlijk een rare reactie is. Dat je ongemakkelijk wordt als ….. binnenvallen.”
Zwiggelaar: “Ik raakte in een winkel in Hoogeveen aan de praat met twee zwaar evangelische meiden. Pinkstergemeente of Zevende Dag Adventisten. Die gingen ook op die toer. Daar werd ik ook ongemakkelijk van. Het is zo’n andere manier van beleven,”
Nijenhuis: “Je kunt ook met iemand in gesprek raken en dan vragen: ‘wat denk jij ervan?’ Maar dit overvalt je.”
Zwiggelaar: ”Ik ga dan rationaliseren. En ze moeten niet met bijbelteksten aankomen, want dan sla ik net zo hard terug.”
Nijenhuis: “Ik moest wel lachen hoor. Het is goed bedoeld. Die jongen moet ook gewoon zijn geloof kwijt.”

Dat het geloof ter sprake komt is niet toevallig. Zwiggelaar bereidt zich voor op toetreding tot een klooster. “Het kan nog wel twee jaar duren voor het zover is”. Vertelt ze.
“Ik wijfel over de Franciscanessen, de Benedictijnen en de Dominicanen. Het is een enorme stap en ook weer niet. Binnen die congregaties wordt net zo veel gewerkt als daarbuiten. Wat mij trekt is de toewijding en afzondering. Waar ik tegenop zie, is de gehoorzaamheid. Ik weet nog niet of ik dat wel kan.”

Nijenhuis is na zijn studie theologie predikant geweest. “Wat mij trok, was de omgang met mensen. Uiteindelijk ben ik door Feuerbach en ook Freud van het geloof in God afgedwaald – vanwege het idee dat alles van de bovenwereld uiteindelijk een luchtspiegeling is. Ik ga nog wel naar de kerk, maar bidden doe ik niet.”

Als hij de nestor is van de Drentse letteren, dan is zij de novice. Van hem verschijnt zijn twaalfde dichtbundel. Van haar de eerste, onder pseudoniem Annije Maria Brans. Kennen ze elkaar? Nijenhuis: “Oppervlakkig, je komt elkaar tegen.”
Zwiggelaar: “Ik heb nog bij jou op school gezeten toen jij docent was op de Sociale Academie in Kampen. Dat weet jij niet meer. Ik heb nooit les van je gehad.”
Zwiggelaar (Hoogeveen, 1963) is een late debutant. “Ik heb het altijd voor mij uitgeschoven om naar buiten te treden”, vertelt ze over haar officiële entree.”Dat veranderde toen ik mij liet overhalen mee te doen aan een gedichtenwedstrijd van het Huus van de Taol. Het leverde meteen een nominatie op voor een prijs. Toen dacht ik: ‘O, als ik dat niveau heb, dan durf ik wel’, Daarna heb ik gedichten naar Roet gestuurd.”

Nijenhuis (Gieten, 1932) debuteerde als student: “In 1950 werd een Drents gedicht van mij gepubliceerd in Maandblad Drenthe. Het ging over een jongen in Gieten die uit de oorlog terugkwam en aan tbc overleed. Dat was een hele toestand in het dorp”
Zwiggelaar: ”Nu ik er over nadenk, ik heb eerder gedichten gepubliceerd in het Begrafenisboek Hoogeveen. In dat boek stonden zoveel bijdragen van mijn hand dat ik het genant vond om onder die gedichten ook nog eens mijn naar te zetten. Toen heb ik een pseudoniem gebruikt. Annije Maria Brans, naar mij drie voormoeders.”
Het debuut van Zwiggelaar bevat de oogst van de afgelopen drie jaar. “Er staan wel oudere gedichten in, maar die zijn helemaal omgewerkt. Het meest is geschreven nadat ik ben vertrokken als conservator van musum De 5000 Morgen. Toen kreeg ik tijd. Al is dat relatief, want ik ben inmiddels ook begonnen aan een historische roman met Drentstalige dialogen. Het speelt in de achttiende eeuw rond een rijke familie uit De Wijk die in Hoogeveen komt te wonen. Een enorme klus. Het moet historisch kloppen. ”Nijenhuis:”Ik ben niet strikt in de leer, maar ik heb ook nog nooit een historische roman geschreven. De dag dat vader verwenen is, gebaseerd op eigen ervaringen die ik vrij geïnterpreteerd heb. Zo komt er een dominee in voor die in werkelijkheid een gezin had. In de roman kon ik daar niks mee, dus ik heb dat gezin weggelaten. Daar kwam commentaar op. Mensen zeiden: ‘het is een mooi boek, maar dat klopt ja helemaal niet’. Als romanschrijver heb ik het recht de werkelijkheid een beetje naar mijn hand te zetten.”
Zwiggelaar: ”Dat is zo, maar ik kan mensen in 1780 niet aan de bruine bonen zetten, want die werden toen niet gegeten in Hoogeveen.”
Nijenhuis: ”Ik voel mij niet geremd door wat de omgeving mogelijk kan zeggen.”
Zwiggelaar: ”Dat stadium heb ik ook gehad. Op een gegeven moment kom je op een leeftijd..”
Nijenhuis: “Jij ben nog zo’n jonkie, maar dat durf je toch al te zeggen. Ik won ooit in België een prijs met een homo-erotische novelle. Toen durfde ik niet naar de prijsuitreiking, daar was ik te verlegen voor. Ik heb het nooit laten lezen aan mijn ouders. Later heb ik natuurlijk wel verteld over mijn gevoelens. Mijn vader was een echte liberaal. Hij had er geen enkel probleem mee, zei hij. Maar hij zei ook: ‘Het is alleen sociaal lastig”. Dat was in de jaren vijftig.”
Vergeleken met de gedichten van Zwiggelaar zijn die van Nijenhuis zeer persoonlijk: “Volgens Willen Kloos is kunst de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie. Dat onderschrijf ik. Ik probeer wel eens algemener te schrijven, maar mijn eigen gevoel zit er altijd heel sterk in.”
Zwiggelaar: ”Dat heb ik toch minder. Ik schrijf afstandelijker. Dat is geen keuze, dat is mijn manier. ”Wijzend naar schilderijen: “Daar hangen twee landschappen, totaal verschillend, terwijl ze allebei over water gaan. Dat is met schrijven net zo. Het ligt in de persoonlijkheid. Ik zou mijzelf geen gesloten persoonlijkheid willen noemen. In al mijn gedichten zit een link met mijzelf. Het is observerend. Iets raak mij en dan ga ik het observeren. Het is de wereld door mijn ogen en mijn pen.”
Nijenhuis: “Ik schrijf meer vanuit mijn emoties, vanuit ontmoetingen, liefdes, vragen. Ook als ik natuurobservaties doen, zit er altijd enen persoonlijke toets in. Ik haal het altijd naar mij toe. Misschien is het een beperking. In deze bundel staat voor het eerst een lang gedicht. Dat is nieuw voor mij. Voor een groot deel is het toch weer duidelijk homopoëzie. Ik kan niet anders.”

Zij schrijft vrij. Hij vormvast. Nijenhuis: ”Ik ben traditioneel ingesteld. De gedichten van Vasalis en Nijhoff vormen mijn oerland, daar kom ik weg. Ik heb de beperking van de vorm nodig, omdat ik anders misschien verdwaal.”
Zwiggelaar: “Ik vind loslaten belangrijk, en ik houd erg van moderne kunst: daarom schrijf ik vrij. Het is misschien ook een generatieverschil. Ik voel mij prettiger als ik ergens mee kan spelen.”
De Drentse taal komt ter sprake. Zwiggelaar is jonger dan Nijenhuis. Wat betekent dat voor de taal?
Nijenhuis:”Ik vind jouw gedichten heel taalrijk. Jij beschikt over een groot vocabulaire.”
Zwiggelaar: “Ik heb een rare mengelmoes van Drents. Mijn ene oma kwam van Hollandscheveld, de ander van Ruinen. Ik heb een opa uit Zuidwolde, van wie de familie van De Wijk kwam en een opa uit Hoogeveen. Mijn hoofd-Drents is Hoogeveens. Ik denk dat ik tot de laatste generatie behoor die in en geheel Drentstalige omgeving is opgegroeid. Ze konden mij niet verstaan op de kleuterschool.”
Nijenhuis: ”Met mijn kameraden in het dorp sprak ik het Drents van de Hondsrug. Maar bij ons thuis werd Nederlands gesproken. Mijn vader hield wel spreekbeurten in het Drents. Later zijn mijn ouders meer Drents gaan spreken, dat was heel mooi. Mijn man kwam van De Wijk. Die had een zangerig Drents, maar die sprak het veel minder dan mijn pap.”
Zwiggelaar: ”Het Drents wordt vanzelf modern, dat gebeurt met alle talen. Op het moment dat een taal niet meer verandert is ie zo dood als een pier. Taal moet geen reliek worden waar je niet aan mag komen.
Laten we bidden dat de boel niet gestandaardiseerd wordt. Als je de taal dood wil hebben, moet je dat doen.”
“Ik vind het spannend om te debuteren.” Zegt Zwiggelaar. “Vroeger liet mijn moeder wel eens mijn tekeningen aan anderen zien. ‘Kiek, dat heb ons Marga maakt.’ Dan kon ik wel door de grond gaan. Het is geen angst, het is dat ik niet zo nodig met de neus vooraan wil staan. Aan de andere kant. Je stuurt een kindje de wereld in en dan wil je weten wat mensen van dat kindje vinden.”
Nijenhuis: “Dat is mijn zoveelste boek, maar ik blijf gevoelig voor wat mensen er van vinden. Nu ben ik al wat ouder, wat gevestigd en een beetje voorbij, maar ik ben
nog ijdel genoeg. Ik wil dat het gezien wordt.
Dat mensen denken: “Hij is nog steeds bezig.” “Daar ben ik trots op, dat vind ik mooi.”