Peter van der Velde Stoeien met de taal De hartstocht van Peter van der Velde 05-02-1983

Peter van der Velde Stoeien met de taal De hartstocht van Peter van der Velde 05-02-1983

Stoeien met de taal:
De hartstocht van Peter van der Velde

Door Jan Bakker

Peter van der Velde. ’n Náám in Drenthe. Als schrijver – tot voor kort “volmacht” van de Schrieverskring – conferencier, verteller en zanger heeft hij in de loop der jaren velen plezier gegeven. Maar ook bewust gemaakt van de eigen, Drentse cultuur: de streektaal, gewoonten, gebruiken en historie van het oude landschap. Vandaag, 5 februari, viert Peter van der Velde zijn 65-ste verjaardag.

Zijn verjaardagscadeau volgt (waarschijnlijk) komende week: een grammofoonplaat, waarop hij met zijn vrouw oude en nieuwe Drentse liedjes uit zijn repertoire zingt.
Die plaat zal zeker niet het laatste plezier zijn dat Van der Velde zijn publiek doet. Want van alle kanten dringt men er op aan, dat hij de losse verhalen publiceren zal, die zijn vrouw en hij op het toneel voordragen. En de jarige is nog jong en vol activiteit.

“Mijn moeder was een Drentse; vader een Groninger. Daarom zitten we hier in Roderwolde lekker: nèt op de grens tussen beide provincies. Ik werd in Vlagtwedde geboren en kwam toen ik drie jaar was naar Roden, toen mijn vader er de bakkerij van zijn schoonvader overnam.
Ik werd onderwijzer. In 1936 behaalde ik mijn akte aan de Rijkskweekschool in groningen. Ik zat op die school met vier jongens uit Roden in één klas. We spraken onderling wel dialect. En dan zeiden de anderen: “Hé, wat zeg je nou weer?”. Een van de lerearen gaf me eens een lijst mee van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen in Amsterdam: vragen over dialect en volkskunde. Dat was, geloof ik, het moment, waarop ik het verschil besefte tussen het Nederlands en het Drents.
Zo werd vanzelf mijn belangstelling voor de streektaak gewekt. Ik heb ook altijd in Drentse streektaal geschreven.

Peter van der Velde begon niet meten te schrijven. Nadat hij zijn akte had gehaald, was hij twee jaar volontair-onderwijzer. Hij mocht niet solliciteren omdat er teveel wachtgelders vóór hem waren. Hij kreeg een baantje op het kantoor van de melkfabriek in Roden, stapte over naar een bank in Groningen, waar hij werkte tot 1944.

“In 1940, ik zat nog op de melkfabriek, ben ik begonnen met schrijven. In een dolle bui schreef ik stukjes voor een dorpscabaret, het “Bonte Bitse Cabaret”. B.B.C. stond er op de aanplakbiljetten, die ik zelf tekende. De mensen grijnsden maar wat. En er kwam geen bezwaar tegen. ( De B.B.C. British Broadcasting Corporation, verzorgde de nieuwberichten voor de bezette gebieden en was derhalve een verboden zender, red.).

“Ik sprak een openingswoord en zong wat liedje in dialect. Dat was nog nooit vertoond. Want in de steden was soms wel een revue maar een “Bonte Avond” had je toen nog niet op ’t platteland”.

“De entreeprijs bedroeg, volgens de aanplakbiljetten, “zeven stuver en ’n paor aole klomp’n.” We treden negen zaterdagavonden achter elkaar op. In het tweede jaar werden dat tien zaterdagavonden. Toen moesten we ons aanmelden bij de Kultuurkamer. En daar hebben we voor bedankt. Maar na de oorlog zijn we weer begonnen: Cabaret “De Bekkentrekker”. Dat is een naam met dubbele betekenis: iemand die rare gezichten trekt maar ook de sleedoorn, die mooie boom die je toen nog in alle houtwallen zag, maar waarvan de bessen zo wrang zijn.
Dat cabaret heeft jaren bestaan. Maar toen werd er ook dansmuziek gevraagd. Dan liepen de avonden uit tot vier uur ‘s morgens. En dat kan niet als je als onderwijzer een paar uur later weer fris voor de klas moet staan.

Ondertussen was ik met juffrouw Clewitz – onderwijzeres in Nieuw-Roden, later in Roden – een rubriek begonnen in de Leekster Courant: “Op en om de Helter Bult”. Daarin schreven we elkaar brieven over Roden: een dorpskroniek in streektaal, waarin we deden alsof zij naar Hengelo was verhuids. Het was zó echt, dat we eens een verzoek ontvingen om te bemiddelen in een woningruil.

Later hebben we hetzelfde gedaan met Hans Heyting in Oeze Volk: brieven van Jan Hinnerk en Alaidao aan Mans en Hillegie. Toen Hans Drenthen een Drentse rubriek begon in de Asser courant, heb ik nog anderhalf jaar meegewerkt aan de Drense Schrieftaofel. Verder schreef ik gedichtjes in Oeze Volk. Maar toen ik hoofd was geworden van de school in Roderwolde kwam er een tijdlang niets meer van schrijven: ik was secretaris van alles en nog wat. Totdat de school 100 jaaar bestond: toen moest er weer een revue komen.

Nadat ik afscheid had genomen van de school ben ik begonnen met programma’s voor ouderen; verhalen over het schrijven, gelardeerd met liedjes. Aanvankelijk oude liedjes uit de revues, want die zongen mijn vrouw en ik nog altijd onder de afwas. Ik heb nooit een boek of toneelstuk geschreven, want ik kan mijn gegeven nooit zover uitspinnen: drie bedrijven wachten op de clou! Ik kan beter korte dingen schrijven.

Knollen

Professor Entjes vroeg me eens: “Schrijf eens een rondeel (Een rondeel is een dichtvorm, waarin de laatste zin gelijk is aan de eerste, red.) Ik dacht aan die deun, die je hier op bruiloften en partijen hoort: “Achter op Schoonloo is ’t knollegroen bevroren”. En toen werd het:

“Niks smaokt er beter naor mien zin
As knollen van Schoonloo,
Jao, waor ik op de wereld bin,
Niks smaokt er beter naor mien zin.
En wat ik ok van ’t eten vin
In Brest of in Bordeaux,
Niks smaokt er beter naor mien zin
As knollen van Schoonloo”.

“ik houd ervan, te stoeien met de taal. Ik houd ook van een mooie vorm en een goede gedachte. Rijm alleen maakt nog geen gedicht. Daarentegen zie je ook wel van die dingen, waarin rijmloze regels onder elkaar zijn gezet, die ook naast elkaar hadden kunnen staan en dan géén gedicht geweest zouden zijn.
Voor Peter van der Velde is vorm belangrijk: een enkele maal betrekt hij er – net als Van Ostayen deed – de grafische vormgeving bij:

Wai

Wai
Doe en ik
En ik en dai
Wai
De boom rek zo hoog
En de vogel vlög hoog
En hoog an de lucht gaon de wolken veurbai
Mor hoger dan vogel en wolken gaon wai
Doe en ik
En ik en dai
Wai

Dat gedicht, waarvan de tekst een vogels vormt, illusttreert de opvatting van peter van der Velde: “Je moet eenheid zien te vinden tussen vorm en inhoud: als je iets maakt, warin je gevoel wordt weergegeve, dan is het goed”.
Sinds 1937 hartstochtelijk esperantist, meldt hij terloops – niet zonder trots – dat hij de eerste man in het Noorden was, die de lo-akte Esperanto behaalde. “’t is niet moeilijk: je kunt zó zinnen in elkaar zetten. Net Lego. Je ziet meteen hoe gemakkelijk het óók kan!”.
Behalve “stoeien met de taal” heeft Van der Velde nog een zwak: de historie.
“Met een man of drie hadden we al een paar jaar het idee om de gescheidenis van Roden te gaan uitpluizen. Vijf jaar geleden richtten we de historische Vereniging “Roon” op: de eerste avond hadden we al meteen de hele zaal vol en nu telt de vereniging 476 leden. We behandelen het eigene van de streek: dialect, veldnamen, oertijd, oudheid, volkskunde.
Het programma voor onze avonden bevat steeds één algemeen onderwerp, toegespits op Roden. Dan vragen stellen en iets gemoedelijks toe. En uit zijn belanstelling voor de historie vloeide nog voort dat hij een paar jaar geleden op een van de zolders van de (olie)-molen Wodzigt een ……deel ontbreek……..