Roel Reijntjes Ik ben graag de baron van het dorp N.v.h.N. 05-02-1998

Roel Reijntjes Ik ben graag de baron van het dorp N.v.h.N. 05-02-1998

Regionaal
Nieuwsblad van het Noorden – donderdag 5 februari 1998
Roel Reijntjes: lk ben graag de baron van het dorp

Van onze verslaggever Piter Bergstra

BEILEN — Morgen wordt Roel Reijntjes 75, maar de Drentse bard zit erbij alsof de jaren hem ongemerkt voorbij gingen. Hij praat en praat, de ene zin struikelt over de andere en als het van pas komt schudt hij moeiteloos citaten uit eigen en andermans werk uit de mouw. Roel Reijntjes is springlevend, dus dat biedt hoop voor de toekomst. Maar zelf spreekt hij van ‘een laatste opbloei’, als hij het heeft over zijn twee dichtbundels die rond zijn verjaardag verschijnen.
Vanwaar dit pessimisme?
“De Drenten houden het graag klein, dan doen teleurstellingen minder pijn”, verklaart hij. “Ik kijk naar mensen van tachtig en dan zie je dat je rekening moet houden met slijtage van je benul. Ik wil best negentig worden, maar alleen als ik zo fit blijf als Adenauer op die leeftijd. Of Prins Bernhard.”
Z’n 75ste verjaardag wordt een Beiler feest. Er komt een bundel uit: ‘Een leven in Beilen’, waarin Reijntjes’ levensbeschrijving staat, gevolgd door 29 gedichten en achttien verhalen van zijn hand die alle op de gemeente Beilen betrekking hebben. De oude gemeente Beilen, die op 1 januari opging in de nieuwe gemeente Middenveld, heeft er nog net aan mee kunnen betalen.
‘Op de weg van Spier naor Wiester’, of beter ‘langs’ die weg, komt een plaquette met zijn beroemde gedicht met die titel. En Reijntjes houdt een receptie voor het hele dorp. Vrijdag van vier tot zes in het Wilhelminagebouw, bekostigd uit eigen zak. “En geen leverworst op roggebrood, maar zalm.” Want hij gruwt van het goedko-
pe gebaar. Stijl is zijn handelsmerk. “Ik ben graag de baron van het dorp.”
Dat heeft hij van zijn moeder. Z’n moeder die tijdens ieder gesprek prominent naar voren komt. Hij moet zielsveel van haar hebben gehouden. Een chique vrouw met een groot hart. Ze boog voor niemand en keek op niemand neer. Hij heeft haar verzorgd tot haar dood. Hier, in de keuken van zijn huis, waar we nu zitten, heeft hij haar gevoerd toen ze Parkinson had. Hij wilde niet’ dat ze in een verzorgingshuis terechtkwam. Zelf wil hij ook nooit in een tehuis. “Dan zit je daar in je kamer met dat ene raam. De verveling, niet de ziekte is in de ouderdom het erge. Nu ik ouder word denk ik: Wie helpt mij? Had ik maar iets dat ik door kon slikken. Dat zou ik best durven.”

Zijn werk zit vol van dood.

O graf, doe bist het paradies
in schaduw van de toren
de dood is goed, maor beter was
dat ik nooit was geboren

de aolderdom: een schemerslot
de lust wordt boetensleuten
de kaolde krup tot in het bot
wied vot, mien speulgeneuten

Dit gedicht, ‘Mien graf, staat in zijn laatste bibliofiele uitgave, die hij in, 125 exemplaren ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag heeft uitgebracht. ‘De brand der zinnen’ is niet in de handel. Roel Reijntjes heeft nooit echte vrienden gehad. Ook De
Grote Liefde heeft hij nooit gevonden. Voor de Drentse dichtkunst is dat waarschijnlijk een zegen. Eenzaam bracht hij zijn leven door in zijn ouderlijk huis
in Beilen, schuilend in de herinnering aan zijn moeder en, in iets mindere mate, zijn vader. Hij bleef een vreemde in zijn eigen bestaan. ‘Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh ich wieder aus’, citeert hij de tekst van Schuberts ‘Winterreise’. Hij kwam als een vreemdeling en zal niet anders vertrekken.

De hiele dag stil in mien hoes
veul lezen, sigaretties roken
um’t middag ‘t vrijgezelle koken
oet’n blik, een lepel appelmoes

‘t is niet genog ‘t arcadisch leven
ik longer naor barokke daod
en wentel liever in het kwaod
dan me an verveling overgeven

‘Dag van de ienzaome’ heet dit gedicht. Die ‘barokke daod’ haalde hij in het buitenland. Reijntjes reisde veel, de hele wereld over. Dat doet hij, zij het minder frequent dan vroeger, nog steeds. Wat drijft hem? “Het is zo moeilijk je bij het rei-
zen overend te houden, dat ik me dan niet eenzaam voel.”

Hij houdt van zijn dorp, en weet dat dat wederzijds is. Hij was een vreemd kind. De meester zei dat hij iets meisjesachtigs had en dat kwam hard aan. Maar hij bekeek zichzelf in de spiegel en moest het toegeven. Toch werd hij als kind weinig gepest. Het duurde lang, heel lang voordat hij toegaf aan zijn geaardheid. Pas in het laatst van zijn dichterscarrière heeft hij erover geschreven. Homoseksuele liefdeslyriek. Beilen is hem blijven waarderen. “Het dorp heeft me altijd op handen gedragen.” Zo voelt hij dat.
Roel Reijntjes is altijd de man geweest van het ‘bon mot’, het juiste woord op het juiste moment. Eens, op een inspraakavond over nieuwe plannen met het dorp, zei een autochtone Beilenaar: “Beilen is mooi.” Een nieuwkomer riep daartegenin: “Nee, Beilen is lelijk.” De stemming verhardde zich. De burgemeester vroeg: “Wat vindt de heer Reijntjes daarvan?” Toen heeft hij gezegd: “Beilen is een mooi lelijk dorp.” Iedereen lachte, de spanning was gebroken. Dat is Roel Reijntjes ten voeten uit, vindt hijzelf. Ook als conferencier heeft hij menige Drentse zaal plat gekregen. Daarmee bij sommigen de indruk wekkend dat hijzelf ook tamelijk plat is. Het tegendeel is waar, maar het beïnvloedde zijn relatie met de literaire pausen van het tijdschrift Roet. “Gerard Stout (‘schriever’ uit de Roet-stal P.B.) schreef ooit: We moeten niet worden als Roel Reijntjes, want die vernieuwt zich niet. Toen dacht ik: Lieve man, je begrijpt niks van mij. Mijn leven is zo anders dan het jouwe. Ik leef vanuit een poëtische lichtheid, maar jij leeft vanuit de kamertjeszonde, vanuit het incestcircuit. Jouw leven is een leven zonder enige glans. Jongen, het leven is niet alleen een strijd tussen de seksen. Ik heb wel eens tegen hem gezegd: Je wilt mij niet leren kennen want je bent bang dat je me aardig vindt.”
Toch was er ook waardering: vorig jaar liet Roet een Reijntjes-special het licht zien.
Reijntjes wil de rechten op zijn werk nalaten aan de stichting Het Drentse Boek. Ondanks zijn kritiek op deze uitgever, die zich naar zijn smaak minder laat leiden door kwaliteit dan door de vraag of iemand weer eens aan de beurt is om uitgegeven te worden. “En nooit zullen ze een schrijver vragen: Heb je nog iets op de plank liggen? Die editor-rol vervullen ze niet.” Ook z’n verjaardag laten ze passeren. Gelukkig heeft hij Cees van Dijk, de voormalige bibliothecaris van Haarlem die in Drenthe is neergestreken en zich over de literaire Reijntjes ontfermde. Cees van Dijk zegt dat de Drenten hem over honderd jaar nog zullen kennen. Dat klinkt hem als muziek in de oren.

‘Och, bleef van mij ien klein gedicht wat regels, ien gedachte licht dan heb ik niet vergeefs bestaon’
(uit het gedicht: ‘En heb ik het er dan toe daon’)