Schrievers willen discussie over streektaal N.v.h.N. 10-06-'88

Schrievers willen discussie over streektaal N.v.h.N. 10-06-’88

Schrievers willen discussie over streektaal

Van onze verslaggever Rein van der Sleen

BRONNEGER – Hij zegt van zichzelf dat ‘ie boter op zijn hoofd heeft. Gerard NijenhuiS, voorzitter van de Drentse Schrieverskring, maar vooral sprekend op persoonlijke titel, werd destijds door het bestuur van wat even later het Naarding Instituut ging heten, gevraagd of hij -die Naarding immers heel goed had gekend- iets wist over Jan Naardings rol in de oorlog. “Tot mijn schande wist ik niets,” zegt Nijenhuis. Zich toen niet realiserend dat hem ooit wel degelijk iets was opgevallen dat belastend was voor Naarding.

Als jongeling las Nijenhuis ‘Het (herdenkings)Boek der Podagristen’ -drie Drentse voetjichtlijders uit de eerste helft van de 13e eeuw-, dat in 1947, twee jaar na de oorlog, verscheen. Daarin schreef Naarding een hoofdstuk over de Podagristen, als kinderen van hun tijd’ De Drentse taalkundige geeft daarin op over het bloeiende gewest Drenthe. “dat bij de zusters in velerlei opzicht bewondering begint te wekken, ja, soms zelfs de leiding neemt – ik denk aan Landbauw en Maatschappij…” Nijenhuis zette een potloodstreep onder de naam van deze van oorsprong agrarische protestbeweging, die eind jaren 30 terecht kwam in de greep van de NSB. In de kantlijn schreef hij ‘Boe’.
Dat de affaire-Naarding -de discussie pro en contra handhaving van diens naam voor het piepjonge Drentse instituut voor streekpaal en -cultuur- inmiddels tot een scheiding der geesten binnen de 5 namen tellende gelederen der brentse Schrieverskring heeft geleid, zoals hier en daar in het Drentse veld valt te beluisteren, ontkent Nijenhuis ten stelligste.
“Natuurlijk is de Schrieverskring een samenbundeling van allerlei mensen, van uiterst rechts tot uiterst links, met een soms zeer uit-eenlopende maatschappijvisie. En natuurlijk zijn er ook leden die kwaad zijn omdat de naam blijft, maar van een scheuring of een opdeling in twee kampen is geen sprake. We hebben voor hete vuren gestaan (het opstappen van het complete bestuur, enkele jaren terug, VdS), en binnen de kring discussiëren we ook over heel hachelijke zaken.” Nijenhuis verheelt niet dat hij, toen wetend wat hij nu weet, het instituut geadviseerd zou hebben een andere naam te nemen.
Van een discussie over Naarding wil Nijenhuis niet weten. “Dan komen er heel gauw onzuivere, emotionele elementen voor de dag. Bovendien heb ik Naarding heel goed gekend, ik heb jaren bij hem in de klas gezeten. Hier, op de bossem (schoorsteenmantel) staat nog altijd een portret van hem. Naarding was geen held, een verschrikkelijk naîeve man die geen vlieg kwaad kon doen. Ook een romanticus in hart en nieren, die het eigene koesterde en het vreemde wilde afhou den, die het idee had dat het oude dorp zo moest blijven. Nee, geen discussie over Naarding. De posities zijn ingenomen, en dan wordt het welles of nietes. Ik doe loyaal mee aan het Naarding Instituut, omdat het werk daarvan veel belangrijker is dan de naam.”
Wat de Drentse schrijvers betreft dus geen discussie meer Over Naarding, wél eentje naaraanleiding-van. Nijenhuis: “We willen aan de hand van een wetenschappelijk stuk een discussie over de vraag wat nou precies de gevaren zijn voor de streektaalbeweging. Waarom wordt daar soms zo negatief tegenaan gekeken? Waar zit het hem nou in dat de streektaalbeweging tendensen kent in de richting van het nationaal-socialisme? Als schrijver moet je kritisch zijn tegenover de motieven en de bron van waaruit je werkt. Uit ressentimentsge dachten komt kwalijk gedrag voort. Het gevoel van achter gesteld, ondergeschikt, afhankelijk te zijn, niet op te kunnen tegen die vlotte Hollander. Naar ding had dat heel sterk. Ik ver wacht van de komende discussie dat iedere schrijver duidelijkheid krijgt over zijn motieven om te schrijven. Datgene watje vormt is ontzettend van belang, en daar zit altijd een taalachtergrond in. De taal, dialect of Nederlands, is een basisgegeven voor ieder mens.”
Binnen het bestuur van de Schrieverskring viel de naam van dr.G.R. Zondergeld, docent nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, wiens proefschrift ‘De Friese Beweging in het tijdvak der beide Wereldoorlogen’ (Groningen, ’78) zou kunnen dienen als handvat voor de discussie in september of okto ber. “Zo’n wetenschappelijke studie over de Friese en Vlaamse beweging is veel minder bedreigend dan het werk van Naarding zelf.” Als Gerard Nijenhuis hoort dat uitgerekend deze Zondergeld vorige week in een brief in deze krant krachtig stelling neemt tegen handhaving van de naam van Naarding, betrekt zijn gezicht. “Dan kan het moeilijk worden. Gelukkig is Zondergeld nog niet benaderd. We zullen een ander moeten zoeken.”