Hans Heyting

Johannes Heyting weur geboren an de Beilervaart, vlakbij Beilen.

Hans Heyting (1918-1992)

Hie gruide op in een arm, streng geriffermeerd gezin. Boetenbientie Hans, lichamelijk gehandicapt deur een vergruiïng an zien rug , met een ofkeer van de verstikkende sfeer op de geriffermeerde schoel, vervrömdde nao de dood van zien pap van zien mam en zien zussies.

Hie weur vortstuurd van de ambtachtschoel naodat e het fietsenhok opblaozen har met een zölfgemaakte bom. Hie volgde de opleiding tot kunstschilder bij kunstenaar-tiekenleraar Louis Kortenhorst. Deur journalist-godsdienstleraar De Ridder kwam e tot de literatuur. Wiedere verdieping van zien culturiele belangstelling volgde deur de vriendschap met schilder Fernhout die in Beileroord verpleegd weur.

Rond zien 24e weur Hans Heyting verliefd op zien tien jaor jongere buurwichtie Ina Konings die e een maol of wat portretteerde. Hie beweerde dat zie op 14-jaorige leeftied oet de tied kommen was. Dr. Henk Nijkeuter hef in 2005 oetzöcht dat Ina Konings niet overleden was. Hie hef daorveur hiel wat archieven deurspit. Oeteindelijk hef e heur vunden in Zwitserlaand.

Hans Heyting gung in 1944 in Börger wonen waor e de rest van zien leven blieven zul. Hie woonde in 1946 een tied samen met Anton Heyboer. In dat jaor richtt’e De Drentse Schilders op, maor kwam tot het inzicht dat e veur schildern te weinig talent har. Hie publiceerde in het cultureel tiedschrift Erica –  waorvan e ien van de oprichters was – over schilderkunst, net as in Maandblad Drenthe en de Nieuwe Drentsche Volksalmanak. In Börger regisseerd’e de tenielstukken van de rederiekerskamer. Bij ien van de repetities reuk e ernstig gewond toen e van het podium of sprung. Hie lag een klein jaor in het ziekenhoes.

Later verwoordde Hans Heyting zien frustraties over zien kunstzinnige tekörtkommings in ’t sonnet Schilder, waorvan de leste twei strofen zo gaot:

Is ’t nutteloos? Een schim, dit muizem knooien?
Is alles wat e döt, niet beter daon?
De jaoren gaot en ’t bluien staodig mindert

en naoder komp het uur van gaon.
Gien starveling die zuk zien naam herinnert –
een onbekende tussen doezend dooien.

In zien eerste literaire periode schreef e het tonielstuk De vrömde vögel, volgd deur aandere. Hie kwam daordeur in contact met Radio Noord waorveur e schrieven en optreden gung: schetsen, heurspeulen, culturiel-informatieve programma’s. Iederien herkende de authentieke stem van Hans Heyting.
Hie was ien van de oprichters van Oeze Volk, waorin zien eerste gedichten verschenen. Vanof 1980 leverd’e ok bijdraogen an Roet.

Hans trouwde in 1953 en gung wonen in de Museumboerderij in Borger die in 1967 ofbraandde waorbij een groot diel van zien schilderijen verleuren gung. Daornao legd’e zuch nog meer op schrieven toe en in zien tweede literaire periode kwamen der een bloemlezing veur kinder Op de gribbelgrab (1968); in 1970 samen met Harm Werners (Gerard Nijenhuis) de poëziebundel Tweetalig; een vertaoling van de kinderbiebel van Anne de Vries (1979) en warkt’e met an de vertaoling van het Marcusevangelie (1981).
Tussen 1970 en 1983 schreef e ok nog ies negen Nederlandstaolige kinderboeken. Om je dood te schamen oet 1978 weur deur kinder jureerd en oetroepen tot het beste kinderboek van 1979.

Zien belangriekste literaire wark weur bundeld in Spiegelschrift (1979) en Toegift (1986). In 2005 verschenen zien verzaomelde gedichten in de bundel De dichter en de wichter, waorvan dr. Henk Nijkeuter de samensteller was.

In opdracht van Stichting Drentse Taol is er een schrieverspetret op DVD van Hans Heyting maakt.

Boekpublicaties:

Fragmenten oet het wark van Hans Heyting:

PRIVÉ

Zó wol ik daj altied bleven:
je donkere krullen lös
en under je bloezie éven
het zachte rond van je börst.

En under je wenkbrauwbogen
umliest deur het brilmontuur,
je blinkende kinderogen,
nog blauwer as het azuur.

Liefde; maor zunder begeerte
die verteert as vuur in de snei;
een liefde, zunder de zeerte:
veurbij, o, veur altied veurbij!

Fragment oet:

DE VRIENDINNEN LOTTIE EN HILDE

(Uitgeverij Kluitman Alkmaar)

Toen ze met Hilde op het schoolplein arriveerde, werd er druk met sneeuwballen gegooid. Ze zagen hoe Ankie door drie jongens onder vuur genomen werd.
“Wat gemeen!” riep Hilde. Ze rende erheen en sprong Roelof Bies op de nek, die prompt achterover viel en door haar ongenadig werd ingepeperd. De twee andere jongens brulden van leedvermaak, maar bleven Ankie bekogelen.

Vechten zoals Hilde deed, durfde Lottie niet. Maar zij had een andere pijl op haar boog. Beschermend ging ze vóór Ankie staan. Een van de jongens haalde uit om te gooien, maar de andere schreeuwde: “Pas op, gooi haar brilleglazen niet stuk!”
Nu keerden ze zich tegen Hilde, die nog boven op een woedend spartelende Roelof zat. Maar op het ogenblik dat ze haar inpeperen wilden, werden ze in de kraag gegrepen door meneer Prins. Hij zei: “Helden, durven jullie wel?” Hij gaf de één een draai om z’n oren, de ander een schop onder z’n broek, trok Hilde bij haar capuchon omhoog en zette Roelof op zijn benen. “Zo,” zei hij, “ik wil vrede op mijn stukje aarde, met de kerstdagen in zicht.” En hij baande zich een weg door een kring van kinderen, die belangstellend toekeken.
Meneer moest die morgen heel wat standjes uitdelen. De witte wereld buiten bracht onrust binnen de muren van de klas.
In de loop van de morgen begon het hard te waaien. De sneeuwstorm joeg Lottie en Hilde in het gezicht, toen ze in het middaguur naar huis gingen.
In de keuken komend, besloegen prompt Lotties brilleglazen door de vochtige warmte.”Kijk uit!” riep moeder. Rinkeldekink! Lottie schopte tegen een emmer, die rinkelen over de vloer rolde.
Met de bril in haar hand snauwde ze geschrokken: “Wie zet dáár nou ook een emmer neer!”
“Ik,” antwoordde moeder.”Het lekt hier. En in de kamer. Wat een troep! ” Ze zette de emmer weer op zijn plaats. Een ogenblik later petste een grote druppel op de bodem.
“Hoe komt dat?” vroeg Lottie.
Oom John, die op het lawaai was afgekomen, verklaarde:”De sneeuw stuift door het dak en komt op de zolder terecht. Door de warmte in huis gaat het smelten en dan krijg je lekkage.”
Lottie ging in de kamer kijken. Dicht bij de ramen stond een emmer. Plonk! En op de bank een afwasteil. Pets! En op de kachel stond de ketel zonder deksel. Als er een druppel inviel, spetterde het op de kachel, die nijdig: “Ptsss!” zei.
“Kijk,” wees moeder, die ook in de kamer kwam, “daar stroomt het langs het behang. Héérlijk zo’n boerderij, hè?”
Weer klonk er gerinkel in de keuken, gevolgd door een luide uitroep van vader. Ook hij had de emmer omvergelopen, doordat zijn bril besloeg!
Hij kwam in de kamer en keek rond. “Het lekt hier ook,” stelde hij vast. “Heb je het ook in de gaten?” plaagde moeder. “Waar ben je de hele morgen geweest?” “In de serre van het hotel,” antwoordde vader.”Vanachter het raam heb ik een grote tekening van de besneeuwde Brink gemaakt.”
“Had liever het dàk gemaakt,” zei moeder onlogisch.”Jij met je boerderij! Maar ik begin er genóég van te krijgen, weet je dat?”